ECLI:NL:GHARN:2005:AU5052

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-01756
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsrente en de berekening daarvan in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 augustus 2005, staat de berekening van heffingsrente centraal. De belanghebbende, gehuwd en werkzaam in de onderneming van haar echtgenoot, ontving een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002. Deze aanslag, gebaseerd op een eerder door haar opgegeven schatting, werd vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 45.378, met een te betalen bedrag van € 14.462. Tegen deze voorlopige aanslag werd geen bezwaar gemaakt.

Na het indienen van haar aangifte, die geautomatiseerd werd verwerkt, resulteerde dit in een beschikking tot vermindering van de voorlopige aanslag, waarbij een bedrag van € 10.987 werd teruggegeven, inclusief € 396 aan heffingsrente. De definitieve aanslag, vastgesteld op 29 juni 2004, leidde echter tot een bijbetaling en de heffing van € 643 aan heffingsrente. De Inspecteur handhaafde deze beschikking bij de uitspraak op bezwaar.

Het Hof oordeelt dat de belanghebbende onterecht een substantieel bedrag aan belasting heeft terugontvangen door een foutieve invulling van haar aangifte. De onjuiste vermelding leidde tot een dubbele verrekening van de voorlopige aanslag. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende geen actie heeft ondernomen tegen de beschikking tot vermindering van de voorlopige aanslag, wat had kunnen helpen om de heffingsrente te voorkomen of te beperken. De werkwijze van de Belastingdienst, die geautomatiseerd werkt, wordt als redelijk beschouwd, en vormt geen reden om af te zien van het in rekening brengen van heffingsrente.

Uiteindelijk verklaart het Hof het beroep van de belanghebbende ongegrond, en bevestigt de beslissing van de Inspecteur om de heffingsrente te handhaven. De proceskosten worden niet vergoed, en de belanghebbende wordt gewezen op de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nr. 04/01756
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
beschikking : beschikking heffingsrente bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002
mondelinge behandeling : met toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1.1 Belanghebbende is gehuwd. Zij geniet een inkomen door mee te werken in de onderneming van haar echtgenoot. Op dit inkomen wordt geen loonheffing ingehouden.
1.2 Met dagtekening 31 januari 2002 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen box 1 van € 45 378 en beliep een bedrag van € 14 462. De aanslag is door de Belastingdienst in een geautomatiseerd proces opgelegd en vastgesteld, naar de Inspecteur stelt, op grond van een eerder door belanghebbende opgegeven schatting van het belastbaar inkomen over 2001. Tegen deze voorlopige aanslag is geen bezwaar gemaakt.
1.3 Op 30 juni 2003 heeft de Inspecteur de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende over het jaar 2002 ontvangen met aangegeven belastbare inkomens in box 1 en in box 3.
Bij de vraag ‘inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking die onder de loonheffing vielen’ heeft belanghebbende onder loon een bedrag van € 36 538 ingevuld ter zake van ‘meewerken in onderneming echtgenoot’. Het opschrift van de kolom ‘Ingehouden loonheffing’ was doorgestreept en vervangen door de vermelding ‘IB’. Onder ‘IB’ was een bedrag vermeld van € 14 462. Dit bedrag komt overeen met het bedrag van de onder 1.2 genoemde voorlopige aanslag over 2002.
1.4 De door belanghebbende ingediende aangifte is volgens de Inspecteur ‘geautomatiseerd ingelezen’. Als gevolg van de wijze van invullen van de aangifte resulteerde dit in een beschikking van 31 maart 2004 tot vermindering van de voorlopige aanslag 2002, omdat naast de verrekening van de voorlopige aanslag ten bedrage van € 14 462 ook nog eens een bedrag van € 14 462 aan loonheffing werd verrekend. De beschikking van 31 maart 2004 vermeldt een bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van € 17 937 en, na verrekening van twee maal een bedrag van € 14 462, een teruggaaf van € 10 987, waarbij € 396 aan heffingsrente is vergoed.
1.5 Bij het vaststellen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2002 heeft de aanslagregelaar de dubbele verrekening van het bedrag van € 14 462 bemerkt en hersteld. Als gevolg daarvan moest op de op 29 juni 2004 gedagtekende definitieve aanslag een bedrag worden bijbetaald, waardoor € 643 heffingsrente in rekening is gebracht. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
2. In geschil is of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening heeft gebracht.
Belanghebbende is van mening dat de berekening van heffingsrente moet plaatsvinden als volgt:
te betalen belasting € 17 937
betaalde belasting € 14 462
nog te betalen € 3 475
heffingsrente daarover gemiddeld 2,88% gedurende 1,5 jaar, is ongeveer € 150
terug te ontvangen € 396; te betalen ongeveer € 546
heffingsrente in de aanslag € 643
vermindering € 97.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar, waarbij de beschikking heffingsrente ten bedrage van € 643 is gehandhaafd.
3.1 Ingevolge art. 30f, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2002) wordt heffingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
3.2 Bij het berekenen van heffingsrente heeft het volgende te gelden. Heffingsrente wordt uit de wet belopen. De berekening van heffingsrente heeft ten doel het financieringsvoor – of nadeel met betrekking tot de te betalen of terug te ontvangen belasting voor de belastingschuldige weg te nemen. Hierbij past een economische benadering. De enkele omstandigheid dat de vaststelling van het juiste bedrag van de verschuldigde belasting niet aanstonds na het indienen van een aangifte heeft plaatsgevonden en in verband daarmee (meer) heffingsrente wordt verschuldigd, vormt geen reden om van het in rekening brengen van heffingsrente af te zien, dan wel het in rekening te brengen bedrag aan heffingsrente te matigen.
Slechts in een geval waarin het louter aan een bij de Belastingdienst gelegen reden is te wijten dat (te veel) heffingsrente wordt berekend, is plaats voor een ander oordeel. Dit laatste is anders indien de belastingplichtige, met inachtneming van de omstandigheden van het desbetreffende geval, door het zelf ondernemen van actie het belopen van heffingsrente had kunnen voorkomen of beperken (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35 968, BNB 2001/297*).
3.3 In het onderhavige geval heeft belanghebbende de door haar genoten arbeidsinkomsten bij een verkeerde vraag in het aangiftebiljet vermeld. Daarnaast heeft zij ten onrechte, hoewel met vermelding, op de plaats waar ingehouden loonheffing moet worden vermeld het bedrag aan belasting ingevuld dat reeds was betaald op een eerdere voorlopige aanslag. Bij de geautomatiseerde inlezing van de aangifte is die vermelding op een onjuiste plaats niet opgemerkt. Als gevolg hiervan is in de nadere voorlopige aanslag – de beschikking van 31 maart 2004 - die hierop volgde twee maal een bedrag van € 14 462 verrekend. Hierdoor is aan belanghebbende een bedrag van € 10 987 teruggegeven, waarbij € 396 aan heffingsrente is vergoed.
3.4 Naar het oordeel van het Hof is de oorzaak van het bij de beschikking van 31 maart 2004 ten onrechte terugontvangen van een substantieel bedrag van € 10 987 aan reeds eerder betaalde belasting in hoofdzaak gelegen in de onjuiste invulling van het aangiftebiljet door belanghebbende. Voor deze teruggaaf op dat moment bestond geen enkele denkbare reden. Van belang is voorts dat belanghebbende geen actie heeft ondernomen tegen de beschikking van 31 maart 2004 tot vermindering van de voorlopige aanslag, er op neerkomende dat zij de Inspecteur verzocht die vermindering ongedaan te maken. Door een dergelijke actie had belanghebbende het belopen van heffingsrente kunnen voorkomen of beperken. Belanghebbende heeft als gevolg van een en ander gedurende enige tijd de vrije beschikking gehad over een bedrag aan reeds verschuldigde belasting.
3.5 Dat de Belastingdienst het opleggen van nadere voorlopige aanslagen na ontvangst van aangiftebiljetten langs geautomatiseerde weg laat verlopen en dat zij daarbij in de regel afgaat op laatstelijk door belastingplichtigen verstrekte gegevens, acht het Hof redelijk. Deze werkwijze vormt geen reden om in een geval als hier aan de orde van het in rekening brengen van heffingsrente af te zien. Opmerking verdient dat die werkwijze onder omstandigheden voorzover betreft de in rekening te brengen heffingsrente ook kan leiden tot een voor de belastingplichtige voordelig resultaat.
3.6 Het voorgaande overziend komt het Hof tot het oordeel dat er onvoldoende reden bestaat voor het oordeel dat de Inspecteur in dit geval bij het vaststellen van de bestreden aanslag de in rekening te brengen heffingsrente had behoren te beperken.
3.7 Belanghebbende heeft aangevoerd dat een schoonzus van haar in een praktisch identieke zaak de in rekening gebrachte heffingsrente wel heeft terugontvangen.
In het verweerschrift heeft de Inspecteur betoogd dat het door belanghebbende bedoelde geval is onderzocht en dat in dat geval wel sprake was van een vergissing die voor rekening van de Belastingdienst kwam.
Bij deze stand van zaken kan het Hof niet komen tot het oordeel dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in het onderhavige geval zich op het standpunt te stellen dat wel heffingsrente moet worden berekend.
3.8 Belanghebbende heeft tegenover de stellingname van de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur de in rekening gebrachte heffingsrente heeft berekend op een wijze die strijdig is met de bestaande wettelijke regels.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 18 augustus 2005 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs Woeltjes, als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn per aangetekende per post verzonden op 29 augustus 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.