ECLI:NL:GHARN:2005:AU5049
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.M. van Amsterdam
- F.J.P.M. Haas
- M. Matthijssen
- Rechtspraak.nl
Belastingaftrek voor verlies uit het houden en fokken van vleeskoeien na beëindiging van de melkveehouderij
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 september 2005 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een voormalige melkveehouder, in beroep ging tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000. Belanghebbende had zijn melkveehouderij in 1999 beëindigd en was sindsdien actief in het houden en fokken van vleeskoeien. Hij stelde dat het negatieve resultaat van deze activiteiten aftrekbaar was als verlies uit inkomen. De Inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en stelde dat er geen redelijke verwachting was van positieve opbrengsten uit deze activiteiten.
De eerste mondelinge behandeling vond plaats op 1 juli 2005, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende en zijn gemachtigde niet. Tijdens de tweede mondelinge behandeling op 2 september 2005 waren beide partijen wel aanwezig. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende na de beëindiging van zijn melkveehouderij beschikte over grond en gebouwen, en dat hij met de resterende middelen activiteiten ontplooide die leidden tot een negatief resultaat. Belanghebbende betoogde dat dit negatieve resultaat tijdelijk was en dat hij verwachtte dat de vleesprijzen zouden herstellen, wat zijn activiteiten winstgevend zou maken.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij met zijn activiteiten in het economisch verkeer voordeel wilde behalen. Het Hof vond dat de Inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd dat er geen redelijke verwachting was van positieve opbrengsten. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 7.169,- en gelastte de Staat om het griffierecht van € 31,- aan belanghebbende te vergoeden. Tevens werden de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op € 644,-, die door de Staat moesten worden vergoed.