Parketnummer: 21-000186-05
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2005
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 30 december 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof is van oordeel, dat verdachte het opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven, en dat hij heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte heeft met kracht met een grote dolk het slachtoffer onverhoeds in vitale delen van het lichaam een viertal steekwonden van 10 of meer cm. diep toegebracht, die de dood van het slachtoffer tot gevolg hebben gehad. Het is niet aan twijfel onderhevig, dat verdachte deze steken met opzet toebracht. Dergelijke dolksteken kunnen naar algemene ervaringsregelen zonder meer fatale gevolgen hebben, en het hof komt dan ook tot de overtuiging, dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Ook acht het hof bewezen, dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard, dat hij in de uren voorafgaand aan het fatale treffen tijdens de lessen op school de gedachte heeft gehad om de heer [slachtoffer] met een mes te doden, en dat hij na schooltijd in een dumpzaak een dolk met foudraal heeft gekocht, daarmee naar huis is gegaan, en ’s middags weer naar Doetinchem is gegaan met medeneming van dat mes. Daar heeft hij een gesprek gehad met het slachtoffer te zijnen kantore op de eerste verdieping, en bij het beëindigen van dat gesprek heeft hij gezegd, dat hij een brief wilde achterlaten, af te geven aan zijn moeder. Hij heeft daarop in de wachtkamer op de benedenverdieping het mes achter zijn broekband gestoken, zodat het gemakkelijk te grijpen was, is weer de trap opgegaan, en heeft het slachtoffer in de buik, de schouder en de borst gestoken. Uit deze gang van zaken leidt het hof af, dat verdachte (tenminste) enkele uren lang zich heeft bezonnen op de mogelijkheid het slachtoffer van het leven te beroven, en gedurende de laatste minuten voorbereidingen heeft getroffen om snel en doeltreffend toe te steken. Verdachte heeft de tijd gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan, dat hij over de betekenis en de gevolgen van de uitvoering van dat besluit heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Daaraan doet niet af, dat verdachte, zoals hij betoogd heeft, tot op het laatste moment niet tot een afgerond en vaststaand besluit is gekomen; het hof acht bewezen, dat verdachte zijn daad niet heeft gesteld in een opwelling, maar dat hij bij zichzelf te rade is gegaan inzake de vraag, of hij tot dodelijk geweld zou overgaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is een beroep gedaan op psychische overmacht; hij zou hebben gehandeld vanuit een drang waaraan hij geen weerstand kon bieden, noch hoefde te bieden. De verdediging heeft daarbij verwezen naar het gestelde in de pleitnota die ter zitting van de rechtbank is overgelegd
Het hof verwerpt dat beroep. Weliswaar komt het hof, wegens de beperkte gegevens inzake verdachtes geestelijke gesteldheid ten tijde van het delict, met enige voorzichtigheid tot het oordeel, dat verdachte tot zijn daad is gekomen vanuit een sterke begaanheid met zijn vader, die, zo beleefde verdachte het, mede door toedoen van het slachtoffer, advocaat van verdachtes moeder, ernstig in de knel dreigde te raken (ter zitting gaf verdachte er overigens blijk van te begrijpen, dat het slachtoffer niets te verwijten viel), maar het hof acht niet in het minst aannemelijk, dat verdachte heeft blootgestaan aan een drang waaraan hij geen weerstand kon en behoefde te bieden; integendeel, van verdachte, die geacht moet worden te beschikken over een behoorlijk oordeelsvermogen – de beschikbare rapportage geeft zeker geen indicaties in een andere richting – kon zonder meer gevergd worden, dat hij de volstrekte ontoelaatbaarheid van geweld tegen het slachtoffer tot zich liet doordringen, en dat hij daarvan afzag.
Verdachte is dus strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de eis van de advocaat-generaal, 18 jaar gevangenisstraf met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, die verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, op de namens verdachte aangevoerde argumenten, op de memorie van grieven van de officier van justitie, die eveneens 18 jaar gevangenisstraf heeft geëist, en het overige ter terechtzitting behandelde, waaronder een uittreksel uit de Justitiële Documentatie.
Het hof merkt het bewezenverklaarde misdrijf aan als een feit van uitzonderlijke ernst. Verdachte heeft een medemens van het leven beroofd, en daarmee in de eerste plaats de naasten van het slachtoffer (echtgenote en kinderen, al zijn die nog te jong om nu al besef te hebben van hun verlies, en zijn overige familieleden) onzegbaar leed berokkend. Bovendien heeft verdachte een mens gedood om geen andere reden, dan dat die zijn plicht deed: hij adviseerde en correspondeerde als advocaat namens zijn cliënte op een wijze die, naar ook de raadsman ter zitting aangaf, op geen enkele wijze af te keuren was. De wijze waarop de moord werd gepleegd was laf; verdachte viel het ongewapende slachtoffer onverhoeds aan met een dolkmes. Het feit heeft zeker ook een grote schok teweeggebracht in de werkomgeving van het slachtoffer en aan de rechtsorde in ruimer verband.
Op grond van het voorafgaande is een langdurige gevangenisstraf alleen al vanuit het perspectief van vergelding gerechtvaardigd. Verdachte heeft geweigerd aan klinische observatie mee te werken, zodat het hof slechts beschikt over de psychiatrische rapportage van dr. de Jong, die zich maar in beperkte mate een beeld van verdachtes persoonlijkheid heeft kunnen vormen, en de reclasseringsrapportage. De vraag blijft, of een behandeling ter voorkoming van recidive niet geboden zou zijn.
Dr. de Jong komt tot de conclusie, dat er bij verdachte ten tijde van het delict geen sprake is geweest van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof rest dan ook geen andere mogelijkheid dan er van uit te gaan, dat het bewezenverklaarde volledig aan verdachte dient te worden toegerekend.
Anderzijds heeft het hof sterker dan de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, en zijn praktisch blanco strafblad. Het hof is van oordeel, dat de toen 18-jarige verdachte zich heeft laten meesleuren in de gebeurtenissen rond de scheiding van zijn ouders waardoor zijn vader ernstig ontredderd raakte, dat hij door die gebeurtenissen onder zware psychische belasting is komen te staan, en dat hij uiteindelijk heeft gemeend te moeten overgaan tot de bewezenverklaarde moord. Hoewel het hof een fascinatie, of in elk geval een ongezonde belangstelling voor messen en geweld bij verdachte heeft geconstateerd, acht het hof geen sterke indicatie aanwezig voor herhaling van een gewelddadig delict, gelet ook op de specifieke situatie die tot het plegen van dit uiterst ernstige misdrijf heeft geleid.
Het hof heeft ook gelet op de straftoemeting in zaken van enigszins vergelijkbare aard. Op grond van dit alles komt het hof weliswaar tot oplegging van een gevangenisstraf van lange duur, maar toch korter dan de advocaat-generaal heeft geëist, en ook korter dan de rechtbank heeft opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 7.124,69 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De aan [benadeelde] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 7.124,69 (zevenduizend honderdvierentwintig euro en negenenzestig cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 7.124,69 (zevenduizend honderdvierentwintig euro en negenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 142 (honderdtweeënveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr J.M.J. Denie, voorzitter,
mrs Y.A.J.M. van Kuijck en H.R. Lauwaars, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 25 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.R. Lauwaars is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.