ECLI:NL:GHARN:2005:AU4632

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001578-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens het medeplegen van het onttrekken van een minderjarige en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor het medeplegen van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het opzicht van degene die dit bevoegd over hem uitoefent, en voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 12 november 2003 in Hengelo, waar de verdachte samen met anderen een minderjarig kind heeft onttrokken aan de voogdij en daarbij geweld heeft gebruikt tegen de pleegmoeder. Tevens heeft de verdachte, met geweld, een woning binnengevallen en diverse goederen gestolen, waaronder een GSM-telefoon en geld. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen, evenals de adviezen van deskundigen over zijn persoonlijkheid en de noodzaak van behandeling. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte een ernstig misdrijf heeft gepleegd, maar dat hij een relatief gering aandeel had in het geweld. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van EUR 1.500,00 aan de benadeelde partij. De vordering van een andere benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001578-04
Uitspraak d.d.: 19 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 24 februari 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-004185-02, in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] in 1982,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in [plaats detentie].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 februari 2005, 23 juni 2005, 30 augustus 2005 en 5 oktober 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof is ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde in het bijzonder niet gebleken dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de FIAT Panda wetenschap had, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Bij die stand van zaken behoort verdachte te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 12 november 2003 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een minderjarig kind dat toen nog geen twaalf jaren oud was, te weten het jongetje [minderjarig kind], geboren op [geboortedatum], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat opzicht desbevoegd over die minderjarige uitoefenende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen zich naar het adres [adres minderjarig kind] -zijnde de woning alwaar dat kind op grond van plaatsing door de voogdijvereniging verbleef- begeven en bij die woning aangebeld, waarna hij, verdachte en zijn mededaders, nadat de bewoonster -zijnde de pleegmoeder van dat kind- de deur van die woning had geopend, de deur van die woning met kracht hebben opengeduwd en die vrouw met kracht de hal van die woning hebben ingeduwd, dan wel opzij hebben geduwd, en daarbij tegen die vrouw hebben gezegd: “Waar is het kind” en die vrouw naar de huiskamer hebben laten gaan en die vrouw in de huiskamer hebben laten blijven en vervolgens dat kind uit bed hebben gehaald en uit die woning hebben gehaald en hebben weggevoerd van die woning naar een voor het bevoegd opzicht onbekende plaats.
2.
hij op 12 november 2003 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een GSM-telefoon en blikjes limonade en een computerkast en beeldscherm en een stereo-combinatie en een speaker en een tasje en een bankpas en een identiteitskaart en enkele rekeningen en twee beeldjes en een pakje sigaretten en enkele sierraden en een identiteitsbewijs en geld en een portemonnee, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, daar toen tezamen en in vereniging met anderen, gewapend met een bijl en met een schroevendraaier zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven, alwaar hij, verdachte, en een of meerdere van zijn mededaders hebben aangebeld en -nadat die [slachtoffer 1] de deur van die woning had geopend - de deur van die woning met kracht hebben opengeduwd en die [slachtoffer 1] met kracht de hal van die woning hebben ingeduwd en aldus de woning van die [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen en vervolgens die [slachtoffer 1] naar de huiskamer hebben laten gaan en die [slachtoffer 1] in de huiskamer hebben laten blijven en de vaste telefoon van die woning onbruikbaar hebben gemaakt en een GSM-telefoon hebben afgepakt en meegenomen en een bijl omhoog hebben gebracht en hebben gedreigd die [slachtoffer 1] met een bijl te slaan en die [slachtoffer 1] hebben tegengehouden toen zij naar de hal wilde lopen en dreigend tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd: “Geld, geld, geld” en “Autosleutels” en “En nu naar de keuken” en -hoorbaar voor die [slachtoffer 1]- hebben gezegd: “Doe dat wapen weg” en “Schiet eens op” en “Er moet geld zijn, er moet geld zijn” en een portemonnee uit de handen van die [slachtoffer 1] hebben gegrist.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat de minderjarige niet langer onder het bevoegd gezag of opzicht stond van degenen aan wiens opzicht hij werd onttrokken, nu de natuurlijke moeder ten tijde van het tenlastegelegde meerderjarig was en derhalve moet worden aangemerkt als belast met het ouderlijk gezag, zodat dit bestanddeel van het tenlastegelegde niet bewezen kan worden en mitsdien vrijspraak moet volgen.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juni 2002 is de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg te Zutphen belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige [naam minderjarig kind], zulks in verband met de minderjarigheid van de moeder van het kind. Bij beschikking van de kantonrechter te Zutphen van 26 augustus 2002 is de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, werkeenheid Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils te Zutphen (hierna: de AJL) benoemd tot voogdes over de hiervoor genoemde minderjarige. Tussen de Voorziening voor Pleegzorg van de AJL en de pleegouders [naam pleegouders] is -ter plaatsing in het kader van de voogdij- een overeenkomst opgesteld d.d. 5 augustus 2002, strekkende tot opname van de hiervoor genoemde minderjarige in het gezin van de pleegouders. Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] was in die situatie ten tijde van het tenlastegelegde kennelijk nog geen verandering opgetreden. Daarnaast blijkt uit niets dat de AJL ten tijde van het tenlastegelegde uit de voogdij was ontslagen, zodat het hof van de continuïteit van die voogdij uitgaat.
Het gegeven dat de natuurlijke moeder van het kind ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde de meerderjarige leeftijd had bereikt en de omstandigheid van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek zich kennelijk niet langer voordeed, laat onverlet dat de AJL op dat moment nog was aangesteld als voogdes. De opvatting dat het bereiken van de meerderjarige leeftijd door de voordien tot het gezag onbevoegde natuurlijke moeder, de voogdij doorkruist, vindt geen steun in het recht.
Nu aan het verweer ten grondslag ligt de veronderstelling dat de minderjarige [naam minderjarig kind] ten tijde van het tenlastegelegde niet langer onder voogdij van de AJL stond, zodat hierom niet gezegd kan worden dat het kind aan het bevoegd uitgeoefend opzicht is onttrokken, mist het -gelet op hiervoor overwogene- feitelijke grondslag, zodat het reeds hierom verworpen moet worden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie die het hoger beroep heeft ingesteld, heeft in haar schriftuur als grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd dat de rechtbank de verdachte niet, zoals door de officier van justitie gevorderd, ter beschikking heeft gesteld met bevel tot zijn verpleging. Ook in hoger beroep is door de advocaat-generaal oplegging van die maatregel gevorderd.
In eerste aanleg zijn aan de rechtbank adviezen overgelegd van 7 januari 2004 van de arts-gedragskundige D.F.J. Hoekstra en van 5 februari 2004 van de zenuwarts en kinder- en jeugdpsychiater J. Dam. In hoger beroep zijn aan het hof voorts nog adviezen overgelegd van 24 januari 2005 van de klinisch psycholoog drs J.F.G.M. van Nunen en van 7 februari 2005 van de psychiater H.A. de Haan.
Van Nunen adviseert een aan bepaalde eisen voldoende begeleiding/behandeling die kan geschieden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf of in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Aan de eerste mogelijkheid kleeft volgens de adviseur het nadeel dat de kans op recidive niet helemaal afgegrendeld kan worden. Bij de tweede mogelijkheid werpt de adviseur de vraag op of binnen dat kader voldoende ruimte is om aan de geïndiceerde behandelings-/begeleidingsdoelen, namelijk veel structuur en snelle resocialisatie, vorm te geven. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht deze adviseur niet aan de orde bij gebreke van voldoende behandelingsmotivatie bij verdachte.
Ook De Haan acht een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aan de orde, thans echter gezien de te verwachten onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich aan de behandelvoorschriften van de reclassering houdt, heeft naar de mening van deze adviseur weinig kans van slagen. Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging lijkt dan als enige mogelijkheid over te blijven. Het hof begrijpt het advies als daartoe te strekken hoewel de adviseur hieraan toevoegt:
“De rapporteur kan zich de bedenkingen hierover, dat wil zeggen over het resultaat van een jaren- en jarenlange intramurale behandeling, van de rechtbank in Almelo wel voorstellen. Dit zou ook niet de voorkeur van de rapporteur hebben. De rapporteur realiseert zich echter wel dat dit, ondanks het voorstel van een snelle resocialisatie, wel het gevolg van het opleggen van een TBS met dwangverpleging zou kunnen zijn. In hoeverre het huidige delict c.q. ten laste gelegde als voldoende “TBS-waardig” gezien wordt, vindt de rapporteur moeilijk te beoordelen.”
Beide adviseurs zijn van mening dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die ook ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten reeds aanwezig was en als gevolg waarvan deze hem “in licht verminderde tot verminderde mate” (volgens De Haan) dan wel “in licht verminderde mate” (volgens Van Nunen) zijn toe te rekenen. Het hof neemt dit oordeel over en maakt het tot het zijne. Voorts dient het hof de inhoud van de overige over verdachtes persoonlijkheid uitgebrachte rapporten en adviezen in aanmerking te nemen, alsmede de ernst van het bewezen verklaarde en de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf.
De aan het hof overgelegde andere adviezen en rapporten wijken van de adviezen van De Haan en Van Nunen niet in relevante mate af en werpen geen wezenlijk ander licht op verdachte. Voor de ernst van het bewezen verklaarde acht het hof het onder 1 bewezen verklaarde bepalend. Dat is een ernstig misdrijf met een verontrustende geweldscomponent. Aan het bewezen verklaarde zijn vier veroordelingen wegens misdrijf voorafgegaan, te weten in 1997 en 2000, beide door de kinderrechter, en voorts een tweetal in 2002. Deze veroordelingen hadden doorgaans betrekking op vermogensdelicten, enkele malen eveneens met een geweldscomponent. Dat geldt met name ook voor de laatste uitgesproken veroordeling, te weten die op 17 september 2002 door de rechtbank Almelo tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan een deel, groot 10 maanden, voorwaardelijk, wegens diefstal in vereniging met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Verdachtes strafrechtelijk verleden maakt duidelijk dat het door de deskundigen gesignaleerde gevaar voor herhaling ernstig genomen moet worden. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat, hoezeer het thans onder 1 bewezen verklaarde ook een ernstig gewelddadig feit was, verdachte zelf in het geweld een verhoudingsgewijs gering aandeel had en hij de rol van een meeloper vervulde. Omtrent de in september 2002 berechte zaak kan uit de destijds opgemaakte in het persoonsdossier aanwezige rapporten worden opgemaakt dat toen iets soortgelijks aan de hand was en verdachte ook toen “meeloper” was in zoverre dat hij ter ondersteuning met een ander meeging op diens “incasso-expeditie” die vervolgens uit de hand liep.
Het hof neemt voorts in aanmerking wat tegen de achtergrond van de door de adviseurs wenselijk geachte behandeling en begeleiding van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging verwacht mag worden. De Haan acht een “snelle resocialisatie” wenselijk, weliswaar in een zeer overzichtelijk en langzaam tempo, maar snel in die zin dat van een voorafgaande op verandering van de persoonlijkheidsstructuur gerichte behandeling wordt afgezien. Een jarenlange intramurale behandeling zou niet zijn voorkeur hebben. Het hof deelt de vrees van de adviseur dat een terbeschikkingstelling met verpleging daar wel toe zou kunnen leiden.
Het hof is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en op de aard van het recidiverisico, van oordeel dat verdachte behoort tot het onderste segment van de voor een terbeschikkingstelling in aanmerking komende delinquenten. Gelet op de druk op de mogelijkheden tot verpleging van ter beschikking gestelden, op het gebrek aan behandelingsplaatsen en op de lengte van de wachtlijsten en in aanmerking nemend dat verdachte bij uitstek iemand is wiens behandelingsbehoefte daardoor gefrustreerd zou worden en derhalve niet valt te verwachten dat een snelle resocialisatie -zoals voorgestaan- realiseerbaar is, is het hof met de rechtbank van oordeel en anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, dat van een bevel tot verpleging moet worden afgezien. Het hof heeft de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling onder voorwaarden overwogen en doen onderzoeken. Daartoe blijken geen mogelijkheden te zijn. Het hof zal daarom de maatregel van terbeschikkingstelling niet opleggen. Wel is het hof van oordeel dat verdachte bij uitstek een persoon is die gedurende de verschillende termijnen van de detentie en na afloop van detentie, behandeling en begeleiding van de reclassering behoeft om hem voor te bereiden op zijn terugkeer in de samenleving.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat de ernst van het bewezenverklaarde zodanig is, dat slechts oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur een passende sanctie is.
Het hof is zich ervan bewust dat deze strafoplegging strikt genomen zwaarder is dan die in eerste aanleg nu verdachte thans, anders dan in eerste aanleg het geval was, wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Het is echter van oordeel dat dit feit in het geheel van de tenlastelegging geen relevante rol speelt bij de beoordeling van de strafwaardigheid daarvan.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.500 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 806,80 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu verdachte ter zake van ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, niet schuldig wordt verklaard, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Almelo van 28 januari 2004, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de Meervoudige kamer te Almelo van 17 september 2002 opgelegde voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 47, 57, 279, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [benadeelde 1] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (éénduizend vijfhonderd euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (éénduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde 2] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Almelo van 17 september 2002, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Aldus gewezen door
mr G. Mannoury, voorzitter,
mrs G. Mintjes en Y. Buruma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.G. Kuipers, griffier,
en op 19 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr Y. Buruma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.