Parketnummer: 21-001694-05
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2005
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[woonplaats],
thans verblijvende in [plaats van detentie].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde – het medeplegen van doodslag, gevolgd, vergezeld van een strafbaar feit, gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken – veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte in hoger beroep bij arrest van 6 februari 2004 ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde – het hof begrijpt: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft – eveneens veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
(zie voor de inhoud van het bewezenverklaarde bijlage I)
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 maart 2005 voormeld arrest vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak verwezen naar dit hof teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 augustus 2005 en 29 september 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage II), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte en zijn mededaders op zeer gewelddadige wijze een overval hebben gepleegd in een boerderij op een nietsvermoedende boer. Niet alleen zijn er – puur uit financieel gewin – door verdachtes mededaders schoten op het slachtoffer gelost met een vuurwapen, ook is het slachtoffer, nadat hem schotwonden werden toegebracht, op gruwelijke wijze mishandeld. Als gevolg van deze uiterst ingrijpende actie is het slachtoffer komen te overlijden. Hoewel daartoe mogelijkheden bestonden, heeft verdachte zich op geen enkel moment van deze verschrikkelijke overval gedistantieerd.
Met het bewezenverklaarde feit heeft verdachte niet alleen onuitwisbare sporen nagelaten bij de direct betrokkenen, maar ook in ernstige mate de rechtsorde geschokt.
Het hof heeft – hoe ernstig het feitencomplex ook is – rekening gehouden met het beperkte aandeel dat verdachte in het bewezenverklaarde feit heeft gehad. Voorts heeft het hof ten voordele van verdachte meegewogen dat verdachte blijkens zijn documentatie niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de straftoemeting in vergelijkbare zaken.
Gelet op het voorgaande acht het hof geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes jaren.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
ten aanzien van het bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 6 februari 2004 in het oorspronkelijke hoger beroep subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr C.G. Nunnikhoven, voorzitter,
mrs Y.A.J.M. van Kuijck en A.E. Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr D. Muller, griffier,
en op 13 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.