30 augustus 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/730KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gevestigd te [vestigingsplaats],
procureur: mr. E.A. van der Dussen.
1 Het geding in eerste aanleg
De voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft op 22 juli 2004 een vonnis uitgesproken in het geschil tussen appellante, hierna te noemen de gemeente, als gedaagde en geïntimeerde, hierna te noemen [geïntimeerde], als eiseres. Een kopie van dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 3 augustus 2004 heeft de gemeente aan [geïntimeerde] aangezegd in hoger beroep te komen van vermeld vonnis, met gelijktijdige dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de gemeente drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven van de gemeente bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, dan wel het appel niet-ontvankelijk zal verklaren, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het (hoger) beroep.
2.4 Vervolgens heeft de gemeente bij akte haar procesbesluit d.d. 15 februari 2005 in het geding gebracht.
2.5 Ter zitting van dit hof van 4 juli 2005 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, de gemeente bij monde van mr. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] bij monde van mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer. Beide advocaten hebben daarbij gebruik gemaakt van hun overgelegde pleitnota. [geïntimeerde] heeft bij gelegenheid van het pleidooi de conclusie van repliek, tevens akte wijziging eis, uit de tussen partijen aanhangige bodemprocedure in het geding gebracht, waarna de gemeente, met uitdrukkelijke toestemming van [geïntimeerde], de conclusie van dupliek uit die bodemprocedure in het geding heeft gebracht. Aan de hand van een door mr. Van der Hooft getoonde tekening hebben partijen de situatie ter plekke nader toegelicht; mr. Van der Hooft heeft daarbij een situatieschets ‘gemeente Almere AFB/Gegevensmanagement’ met wijzigingsdatum 15 januari 2003 in het geding gebracht.
2.6 Bij brieven aan het hof van 6 en 11 juli 2005 hebben partijen, op verzoek van het hof, het vonnis van 4 mei 2005 van de rechtbank Zwolle-Lelystad in de bodemprocedure tussen hen in het geding gebracht.
2.7 Partijen hebben de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
Tegen de door de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.12 vastgestelde feiten is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Na het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 28 maart 2003 zijn de gemeente en [geïntimeerde] met elkaar in overleg getreden en heeft [geïntimeerde] op 1 juni 2003 haar plan met betrekking tot de oprichting en exploitatie van een watersportbedrijf met horecafunctie bij de gemeente ingediend. Nadat [geïntimeerde] dat plan op 26 februari 2004 had toegelicht, heeft de gemeente bij brief van 7 mei 2004 aan [geïntimeerde] medegedeeld dat niet het plan van [geïntimeerde] maar het door [X] ingediende plan voor de verdere ontwikkeling van de voorziening en uitgifte van de daarvoor gereserveerde grond in aanmerking dient te komen.
4.2 In het vonnis in kort geding waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter kort gezegd geoordeeld dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de gemeente bij haar beslissing om te kiezen voor het plan van [X] in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld en de belangen van [geïntimeerde] niet heeft meegewogen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat geenszins is uitgesloten dat de bodemrechter zal beslissen dat de gemeente de gronden/percelen aan [geïntimeerde] had dienen aan te bieden. Ten einde te voorkomen dat er voor partijen een onomkeerbare situatie gaat ontstaan ingeval de gemeente overgaat tot verkoop van de in het geding zijnde gronden/percelen aan [X], heeft de voorzieningenrechter in het thans bestreden vonnis onder meer het volgende beslist:
“I. verbiedt de gemeente de gronden/percelen, tussen partijen genoegzaam bekend, gelegen aan de Zuidoever Weerwater (Oostelijke zijde) aan een ander dan aan [geïntimeerde] aan te bieden, alsmede de naastgelegen percelen ter beschikking te stellen aan een derde, totdat de bevoegde rechtbank in de bodemprocedure tussen [geïntimeerde] en de gemeente (zal hebben beslist) over de rechtsvraag of de gemeente gehouden is de genoemde percelen aan [geïntimeerde] (aan) te bieden, dan wel over de rechtsvraag of het de gemeente verboden is de genoemde percelen aan te bieden aan een ander dan [geïntimeerde] die ter plaatse op onderdelen gelijke activiteiten als [geïntimeerde] in het verleden heeft uitgeoefend, zal gaan uitoefenen;
II. voormeld verbod op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,-- voor het geval de gemeente na betekening van dit vonnis voormeld verbod overtreedt;
III. veroordeelt de gemeente in de kosten van dit geding.”
4.3 De gemeente komt in haar grieven op tegen de vermelde beslissingen van de voorzieningenrechter.
4.4 Het hof heeft geconstateerd dat [geïntimeerde] in de door haar bij dagvaarding van 27 juli 2004 aanhangig gemaakte bodemprocedure primair vordert de gemeente te veroordelen de litigieuze gronden/percelen gelegen aan de Zuidoever Weerwater (Oostelijke zijde) aan haar aan te bieden en subsidiair vordert de gemeente te verbieden deze gronden/percelen aan een derde te leveren die ter plaatse deels gelijke activiteiten wenst te ontplooien, dat in die procedure tot en met de conclusie van dupliek is geconcludeerd, alsmede dat de rechtbank vervolgens in haar tussenvonnis van 4 mei 2005 heeft beslist dat zij een gerechtelijke plaatsopneming zal houden ten einde de bewuste locaties in ogenschouw te nemen. Bij gelegenheid van het pleidooi voor dit hof hebben partijen verklaard dat de vermelde descente reeds heeft plaatsgevonden en dat de zaak naar de rol is verwezen voor uitlating door partijen.
4.5 Naar ’s hofs oordeel wordt aan de belangen van beide partijen het meest recht gedaan door de bij het vonnis waarvan beroep gegeven voorlopige voorzieningen, derhalve door bekrachtiging van dat vonnis. De bodemprocedure is thans in een zodanig vergevorderd stadium dat binnen afzienbare tijd een beslissing zal zijn verkregen omtrent de vraag - zakelijk gezegd - of de gemeente met betrekking tot de uitgifte van de litigieuze gronden/percelen [geïntimeerde] mag passeren. Beide partijen zijn gebaat bij in die bodemprocedure te verkrijgen duidelijkheid, zodat verwacht mag worden dat zij, waar nodig, zullen aansturen op een snelle voortgang van die procedure. De gemeente heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat en waarom de uitspraak in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Bij deze stand van zaken past het naar ’s hofs oordeel dat de gemeente niet nu – voordat de bodemrechter duidelijkheid zal hebben gegeven – mag overgaan tot verkoop en levering van de bewuste percelen/gronden aan een derde, met gevolg dat partijen weer verwikkeld kunnen raken in een aparte schadeclaimprocedure van [geïntimeerde] jegens de gemeente.
4.6 Het vonnis waarvan beroep zal dus worden bekrachtigd. Het hof ziet in de motivering van de uitkomst van deze procedure aanleiding de kosten van het hoger beroep te compenseren als na te melden.
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van deze procedure in hoger beroep in dier voege dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Mannoury en Hilverda en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2005.
Dit arrest is ondertekend door de rolraadsheer.