ECLI:NL:GHARN:2005:AU2584
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en non-activiteitsovereenkomst: geen recht op arbeidskorting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 augustus 2005, staat de vraag centraal of een belanghebbende recht heeft op de arbeidskorting in het kader van de inkomstenbelasting, terwijl hij een non-activiteitsovereenkomst met zijn werkgever heeft gesloten. De belanghebbende, die in 2001 een non-activiteitsovereenkomst is aangegaan, was vanaf 1 juli 2001 vrijgesteld van de verplichting om arbeid te verrichten. Deze overeenkomst eindigde op 11 augustus 2004, wanneer hij zou toetreden tot een VUT-regeling. Gedurende deze periode ontving hij een non-activiteitsuitkering van 90% van zijn laatstgenoten netto jaarsalaris, uitbetaald in maandelijkse termijnen, inclusief vakantietoeslag.
De Inspecteur van de Belastingdienst weigerde de toepassing van de arbeidskorting op deze uitkering, omdat deze niet kon worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige arbeid. De belanghebbende betoogde echter dat zijn arbeidsovereenkomst uit 1981 nog steeds van kracht was en dat hij op basis daarvan recht had op de arbeidskorting. Het Hof oordeelde dat de uitkering, gezien de omstandigheden, moest worden aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking. De non-activiteitsuitkering was geen rechtstreekse beloning voor verrichte arbeid, maar had zijn oorsprong in de eerder verrichte arbeid.
Het Gerechtshof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en gelastte de Staat om het door hem betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier, drs. S. Darwinkel. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij specifieke vereisten voor het beroepschrift zijn vastgesteld.