ECLI:NL:GHARN:2005:AU2564

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-02031
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie bij beroepskostenaftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 augustus 2005 uitspraak gedaan over de beroepskostenaftrek in de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende had voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.807. De Inspecteur volgde de aangifte bij het vaststellen van de aanslag, maar de belanghebbende kwam in bezwaar tegen de vastgestelde aanslag. Hij stelde dat de door hem gemaakte advocaatkosten van € 3.237,49, die verband hielden met een ontslagprocedure, als kosten van verwerving moesten worden aangemerkt en dus in mindering op het inkomen konden worden gebracht. De Inspecteur weigerde echter de aftrek en wees het bezwaar af.

De belanghebbende voerde aan dat het weigeren van de aftrek in strijd was met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Hij betoogde dat kosten voor advocaatdiensten wel door een werkgever belastingvrij konden worden vergoed, wat volgens hem leidde tot een verboden discriminatie.

Het Hof oordeelde dat de Wet inkomstenbelasting 2001 geen mogelijkheid biedt om advocaatkosten als aftrekbare kosten in mindering te brengen op het loon uit dienstbetrekking. Het Hof verwees naar een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat de wetgever niet in strijd is gekomen met de genoemde verdragsbepalingen door geen bepaling op te nemen die de aftrek van dergelijke kosten mogelijk maakt. Bovendien oordeelde het Hof dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de relatie tussen genieters van uitkeringen en verstrekkingen niet vergelijkbaar is met de arbeidsrelatie tussen werknemers en werkgevers.

Uiteindelijk verklaarde het Hof het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 03/02031
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : X
Te : Y
Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002
Nummer : O
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.807. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangifte gevolgd.
2. Belanghebbende is tegen de vastgestelde aanslag in bezwaar gekomen. Hij heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de door hem tot een bedrag van € 3.237,49 gemaakte advocaatkosten ter zake van een ontslagprocedure als kosten van verwerving zijn aan te merken die in mindering op het inkomen kunnen worden gebracht. De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd en het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.
3. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het weigeren van de aftrek in strijd is met artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag en met artikel 26 van het IVBPR omdat de kosten wel door een werkgever belastingvrij kunnen worden vergoed.
4. De Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) kent niet de mogelijkheid de advocaatkosten als aftrekbare kosten in mindering te brengen op het loon uit dienstbetrekking. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 8 juli 2005, nummer 39.870, Vakstudie Nieuws 2005/34.2, is de wetgever, met het niet opnemen in de Wet van een bepaling die de aftrek van kosten als de onderhavige mogelijk maakt, niet in strijd gekomen met de in 3. genoemde verdragsbepalingen.
5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat tevens sprake is van een verboden discriminatie ten opzichte van belastingplichtigen die kosten als de onderhavige op grond van artikel 3.108 van de Wet op hun in dat artikel genoemde inkomsten in mindering kunnen brengen.
6. Naar het oordeel van het Hof kan de subsidiaire grief van belanghebbende evenmin slagen. Van gelijke gevallen is geen sprake. De relatie tussen genieters van uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.108 en de verstrekker daarvan is feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar met de arbeidsrelatie tussen werknemers en werkgevers. Dat op een aantal van die uitkeringen en verstrekkingen de bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing zijn verklaard doet daaraan niet af.
7. Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 25 augustus 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. R. den Ouden, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),Postbus 20303,2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.