ECLI:NL:GHARN:2005:AU2519

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/021
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontneming van de schone lei in faillissementszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 4 januari 2005. De appellant, die in een schuldsaneringsregeling zat, had verzocht om de toekenning van een schone lei. De rechtbank had echter geoordeeld dat de appellant de schone lei niet kon krijgen omdat hij zich niet aan zijn verplichtingen had gehouden. Het hof bevestigde dit oordeel en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de appellant tijdens de schuldsaneringsregeling werkzaamheden had verricht zonder dit te melden aan zijn bewindvoerder, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Faillissementswet. De appellant had tijdens de looptijd van de regeling meer dan tien dagen gewerkt aan de woning van een derde, wat leidde tot een aangifte van oplichting. Het hof concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen inkomsten had ontvangen voor deze werkzaamheden en dat hij zijn schuldeisers had geprobeerd te benadelen. De appellant had ook niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat een grond voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling oplevert. Het hof oordeelde dat het hoger beroep faalde en bevestigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

31 maart 2005
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/021
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
procureur: mr. B.J. Schadd.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Almelo van 4 september 2001 is ten aanzien van appellant de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.A.A.M. Schreuder en tot bewindvoerder mr. A.E.B. de Hollander. Tevens is bij dit vonnis een saneringsplan vastgesteld.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Almelo van 14 september 2004 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd met ingang van 14 september 2004, met verlening van een schone lei.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank te Almelo van 4 januari 2005 is vastgesteld dat artikel 358 eerste lid Faillissementswet verder geen toepassing vindt, hetgeen betekent dat [appellant] de schone lei wordt ontnomen.
Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 12 januari 2005 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 januari 2005 en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem alsnog of opnieuw een schone lei te verlenen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van 26 januari 2005 van mr. M. Smit, advocaat te [woonplaats] een brief met bijlagen van R.G.J.M. Konink, de huidige bewindvoerder, van 27 januari 2005, een brief van mr. Smit voornoemd van 8 februari 2005, en een brief met bijlagen van mr. Smit van 16 februari 2005.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2005 waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Smit voornoemd. Voorts is verschenen de bewindvoerder Konink voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellant] betwist in hoger beroep dat hij heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. [appellant] ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Hij heeft circa tien dagen zijn broer Ronnie geholpen met het opknappen van een woning en daarvoor geen gelden bedongen en/of ontvangen. Daarnaast meent [appellant] dat hij zich altijd aan zijn inlichtingenplicht heeft gehouden. Dat de communicatie met de bewindvoerder te wensen overliet, ligt volgens [appellant] niet aan hem, maar aan de wisseling van bewindvoerders en het feit dat de post regelmatig naar de verkeerde persoon werd doorgezonden. Ten slotte meent [appellant] dat de getuigenverklaring van M.M. [betrokkene] in het licht van wraak moet worden uitgelegd.
3.3 Uit de stukken en de verklaringen ter zitting van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling gedurende een periode van aanzienlijk meer dan tien dagen werkzaamheden heeft verricht aan en in de woning van [be[betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]). [betrokkene] heeft aangifte van oplichting gedaan bij de politie IJsselland. Uit het uitvoerige en zeer gedetailleerde proces-verbaal van aangifte valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat [appellant] en zijn broer in de periode van 1 april 2003 tot en met 15 juni 2004 werkzaamheden in de woning van [betrokkene] hebben verricht. De door [betrokkene] weergegeven feiten en omstandigheden omtrent de werkzaamheden worden op essentiële punten ondersteund door de verklaringen van andere getuigen. Zo verklaart [betrokkene 1] dat [appellant] en zijn broer een paar maanden hebben gewerkt aan en in de woning van [betrokkene]. [betrokkene 2] verklaart dat ze heel veel klusjes gedaan in het huis van [betrokkene].
Uit het proces-verbaal van aangifte en voornoemde verklaringen valt eveneens af te leiden dat [appellant] en zijn broer, naast schoorsteenvegen, diverse werk-zaamheden - zoals dakreparatie, schilderwerk, schuren en lakken van de vloeren - hebben verricht. Gezien de veelheid en de omvang van de werkzaamheden acht het hof niet aannemelijk dat enkel sprake is geweest van een broederdienst van [appellant] en dat hij derhalve geen inkomsten heeft ontvangen. Als [appellant] geen geld heeft ontvangen, kan hem worden verweten dat hij geen betaling heeft bedongen. Dat thans niet duidelijk is of [appellant] door het openbaar ministerie voor oplichting zal worden vervolgd, doet aan het oordeel van het hof niet af. De aangifte en de verklaringen overtuigen zodanig dat het hof verwacht dat een strafrechter daaraan dezelfde waarde zal hechten.
Het hof acht verwijtbaar dat [appellant] de bewindvoerder niet heeft ingelicht over de werkzaamheden en over het feit dat hij door de politie IJsselland als verdachte van voornoemde oplichting is aangemerkt in het kader waarvan hij is gehoord op 24 augustus 2004. Op grond van artikel 327 Faillissementswet (Fw) in verbinding met artikel 105 Fw is [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling verplicht om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarnaast bestaat ook een meer algemene verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan [appellant] weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.4 Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. [appellant] is daarmee zijn verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nagekomen, hetgeen tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een grond voor beëindiging oplevert. Artikel 358 Fw vindt dan ook verder geen toepassing.
3.5 Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 4 januari 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Kwaak, Houtman en Korthals Altes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2005.