ECLI:NL:GHARN:2005:AT9153

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001331-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Nunnikhoven
  • A. van Houten
  • J. van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organisatie van drugshandel en de rol van de verdachte in de internationale heroïnehandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in heroïne. De tenlastelegging omvatte meerdere afleveringen van heroïne in de periode van 11 tot en met 23 november 2001, waarbij in totaal ongeveer 75 kilogram heroïne was betrokken. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, maar het hof heeft na verwijzing door de Hoge Raad de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in georganiseerd verband schuldig heeft gemaakt aan handelingen die de internationale handel in heroïne faciliteerden. Ondanks het feit dat de precieze rol van de verdachte binnen de organisatie onduidelijk bleef, werd aangenomen dat hij een onmisbare schakel vormde. De verdachte heeft niet alleen bijgedragen aan de instandhouding van de handel in harddrugs, maar heeft ook de volksgezondheid ernstig geschaad. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de internationale drugshandel leidt tot maatschappelijke problemen en dat de gevolgen van drugsgebruik verregaand zijn.

Na het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof de eerdere veroordeling vernietigd voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen was en heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Voor de bewezenverklaarde feiten heeft het hof de straf verlaagd tot vijf jaren gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. Het hof heeft ook de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001331-05
Uitspraak d.d.: 12 juli 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 27 oktober 2003 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende [woonplaats en adres],
thans gedetineerd te [detentieadres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 primair en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 22 juni 2004 – met vernietiging van bovengenoemd vonnis – de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 meer subsidiair en 6 tenlastegelegde eveneens veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 november 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 15 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 15 november 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 33 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 17 november 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 18 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 23 november 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 9 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 5 april 2002 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit [A], [B], [E], [F] en [J] en een of meer anderen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (- in het bijzonder naar Groot-Brittannië -) brengen van (aanzienlijke) hoeveelheden heroïne.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 8 maart 2005 voormeld arrest vernietigd ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak – voor zover aan haar oordeel onderworpen – op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juni 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na toewijzing van de nadere omschrijving tenlastelegging en voor zover na het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2005, waarbij deze zaak werd teruggewezen, voor de bewijsbeslissing van belang – tenlastegelegd dat:
(zaakdossier 4)
hij op of omstreeks 15 november 2001, althans in of omstreeks de periode van 10 november 2001 tot en met 4 december 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) heeft gebracht ongeveer 33 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 november 2001, althans in of omstreeks de periode van 10 november 2001 tot en met 4 december 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 33 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die hoeveelheid heroïne in Nederland ingevoerd en/of uit Nederland (naar Groot-Brittannië) uitgevoerd;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 november 2001, althans in of omstreeks de periode van 10 november 2001 tot en met 4 december 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 33 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het aldus primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daaromtrent in het bijzonder dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend de betrokkenheid van verdachte bij juist dit transport naar Groot-Brittannië van 33 kilogram heroïne kan worden afgeleid, noch het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of vervoeren dan wel het enkel aanwezig hebben van deze partij heroïne.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte – conform de strafoplegging van de rechtbank – en met bewezenverklaring van het verwijt waarom het thans nog gaat, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft nu, na verwijzing en gelet op de vrijspraak die zal volgen, de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de aard en ernst van de bij arrest van dit hof van 22 juni 2004 onder 1 meer subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 meer subsidiair en 6 bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd, leiden.
Verdachte heeft – zo wijzen de overgebleven voor de uiteindelijke strafoplegging relevante feiten uit – zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan handelingen die er feitelijk toe stekken de handel – en indirect de uitvoer – van grote hoeveelheden heroïne (te weten: in totaal ongeveer 42 kilogram) te faciliteren. Daarbij is verdachte als bewaarder en leverancier van verdovende middelen opgetreden. Hoewel de precieze omvang van verdachtes rol binnen de organisatie – mede als gevolg van zijn stilzwijgen – onduidelijk is gebleven, is aannemelijk dat verdachte een onmisbare schakel vormde in de werkzaamheden van de criminele organisatie. Door op dergelijke wijze mee te werken aan de instandhouding van de internationale handel in harddrugs en deze dusdoende te bevorderen, heeft verdachte ernstig te kort gedaan aan belangen van volksgezondheid en de wijze waarop deze naar het inzicht van de wetgever het beste gediend worden.
De internationale handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft. Verdachte heeft ter terechtzitting na de terugwijzing geen blijk gegeven zich ervan bewust te zijn welke schadelijke gevolgen een dergelijke handel met zich brengt.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitieel documentatieregister van de centrale justitiële documentatie, gedateerd 15 juni 2005, waaruit blijkt dat verdachte op 31 maart 1993 door de rechtbank te Amsterdam eerder is veroordeeld tot een forse vrijheidsstraf als gevolg van het overtreden van bepalingen uit de Opiumwet. Deze veroordeling en de bijbehorende norminprentingen hebben verdachte er niet van weten te weerhouden opnieuw handelingen met betrekking tot verdovende middelen te verrichten.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten gunste van verdachte voorts rekening gehouden met het relatief zware regime waaronder verdachte zijn detentie tot nu toe steeds preventief gedetineerd in een huis van bewaring heeft uitgezeten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt na terugwijzing het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het in het oorspronkelijke hoger beroep onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van het bij arrest van dit hof d.d. 22 juni 2004 in het oorspronkelijke hoger beroep onder 1 meer subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 meer subsidiair en 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Nunnikhoven, voorzitter,
mrs Van Houten en Van der Pol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Beaujean, griffier,
en op 12 juli 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.