ECLI:NL:GHARN:2005:AT8734

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/635
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • A. Groen
  • H. Hilverda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de bescherming van de verkrijger te goeder trouw bij de koop van een gestolen auto

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de vraag centraal of de geïntimeerde, die een Hyundai had gekocht van Garagebedrijf [X.], zich kon beroepen op de bescherming van artikel 3:86, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het kader van de vordering van London Verzekeringen tot teruggave van de auto. De zaak volgde op een eerder tussenarrest van 20 juli 2004, waarin het hof had besloten dat er een comparitie van partijen moest plaatsvinden om meer informatie te verkrijgen over de omstandigheden van de aankoop.

De geïntimeerde had de Hyundai gekocht zonder te weten dat deze gestolen was, en het hof moest beoordelen of hij te goeder trouw was ten aanzien van de bevoegdheid van de verkoper, [X.]. Het hof overwoog dat de geïntimeerde, als particulier, niet meer onderzoek hoefde te doen dan wat van een gemiddelde consument verwacht mag worden. De stelling van London Verzekeringen dat de geïntimeerde een professionele koper was, werd door het hof verworpen, omdat de geïntimeerde slechts sporadisch tweedehands auto's kocht.

Het hof concludeerde dat de geïntimeerde de autopapieren had onderzocht en geen reden had om aan de bevoegdheid van [X.] te twijfelen. De argumenten van London Verzekeringen dat de autopapieren en de omstandigheden rondom de aankoop aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek, werden niet overtuigend bevonden. Het hof oordeelde dat London Verzekeringen onvoldoende had aangetoond dat de geïntimeerde in zijn onderzoeksplicht was tekortgeschoten.

Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 19 maart 2003 bekrachtigd, en werd London Verzekeringen veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De vordering tot teruggave van de Hyundai werd afgewezen, omdat de geïntimeerde zich terecht op de bescherming van artikel 3:86 BW kon beroepen.

Uitspraak

21 juni 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2003/635
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
London Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. H. van Ravenhorst.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het door dit hof in deze zaak tussen partijen gewezen tussenarrest van 20 juli 2004.
1.2 Bij dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast, waarbij het hof met name informatie wenste over:
- de uitstraling van het bedrijf van [X.];
- de gang van zaken bij de eerdere aankoop van een auto door [geïntimeerde] bij [X.] in 2000 (inclusief de prijs en de prijs die [geïntimeerde] daarvoor heeft gekregen bij latere verkoop);
- de schade aan de auto bij aankoop;
- (de controle van) de gegevens die stonden op het roze handelsvoorraadbewijs dat [geïntimeerde] ten behoeve van de overschrijving van de Hyundai van [X.] had gekregen;
- de gang van zaken bij de overdracht van de Hyundai, met name met betrekking tot de aankoopnota.
1.3 Ter terechtzitting van 6 december 2004 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal met daaraan gehecht twee producties bevindt zich bij de stukken.
1.4 Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en is arrest bepaald.
2 De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1 Zoals in het tussenarrest al is overwogen, is in hoger beroep de vraag aan de orde of [geïntimeerde] zich ter zake van de koop van een gestolen auto (een Hyundai, model H 100, met het oorspronkelijke kenteken [...], hierna te noemen: “de Hyundai”) tegenover de vordering van London Verzekeringen tot teruggave van de Hyundai aan haar, met succes kan beroepen op de bescherming die artikel 3:86, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) biedt. In geschil is of [geïntimeerde] als verkrijger van de Hyundai ten tijde van de levering te goeder trouw was met betrekking tot de bevoegdheid van de verkoper van de Hyundai, Garagebedrijf [X.] Auto’s (hierna te noemen: [X.]), en in dat verband of hij aan zijn onderzoeksverplichting ten aanzien van die bevoegdheid heeft voldaan.
2.2 Voor verkrijging te goeder trouw is nodig dat [geïntimeerde] ten tijde van de levering van de Hyundai de onbevoegdheid van zijn voorman niet kende en dat hij die onbevoegdheid in de gegeven omstandigheden niet behoorde te kennen. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] ten tijde van de levering de onbevoegdheid van [X.] niet kende. Partijen zijn verdeeld over de vraag of [geïntimeerde] naar de bevoegdheid van zijn voorman het onderzoek heeft ingesteld dat in de gegeven omstandigheden van hem kon worden verlangd.
2.3 London Verzekeringen heeft gesteld dat [geïntimeerde] iemand is met verstand van zaken, die weet wat er op de occasionmarkt speelt. [geïntimeerde] kan daarom volgens London Verzekeringen niet worden vergeleken met de gemiddelde consument; reden waarom een verdergaand onderzoek naar de bevoegdheid van zijn voorman dan in casu is gebeurd, van [geïntimeerde] had mogen worden verwacht.
[geïntimeerde] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken.
2.4 Het hof overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat [geïntimeerde] als particulier voor eigen gebruik met enige regelmaat een tweedehands auto koopt, maar niet vaker dan eens per jaar. De door London Verzekeringen ter onderbouwing van haar stelling aangevoerde omstandigheden, te weten dat [geïntimeerde] (als particulier) jaarlijks een tweedehands auto koopt, zich voor de koop oriënteert en veelvuldig advertenties van occasions vergelijkt en koopt bij handelaren in schadeauto's, kunnen niet leiden tot het oordeel dat [geïntimeerde] geen gemiddelde consument is maar een professionele koper van wie een verdergaand onderzoek mag worden verlangd.
London Verzekeringen heeft voorts gesteld dat [geïntimeerde] bekend is op het gebied van margeauto's, de parallelimportbranche en de handelsvoorraden bij handelaren, dat hij - in tegenstelling tot een gewone particulier - het chassisnummer heeft gecontroleerd en dat hij de schade van een auto bij aankoop zelf begroot, in plaats van deze te laten beoordelen door een garage.
Dit is door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken. Ter comparitie van partijen van 23 september 2002, heeft [geïntimeerde] onder meer verklaard: "Ik ben niet fiscaal onderlegd, maar ik weet alleen dat over een margeauto geen B.T.W. is verschuldigd. Volgens mij was het zo dat over een auto die eenmaal in particuliere handen is geweest nooit meer B.T.W. verschuldigd kan zijn (...) Op Hyundai's wordt door bepaalde bedrijven 25% korting op de nieuwprijs gegeven. Dat is vermoedelijk parallel import zoals bij Lenferink in Geesteren. De dealers spelen ook met de prijzen."
Naar het oordeel van het hof kan uit deze verklaring van [geïntimeerde] niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] bekend is op het gebied van margeauto's, de parallelimportbranche en de handelsvoorraden bij handelaren, in die zin dat hij niet als een consument met gemiddeld verstand van zaken kan worden aangemerkt. Anders dan met de verwijzing naar deze verklaring van [geïntimeerde], is de stelling van London Verzekeringen niet onderbouwd.
Ook de omstandigheden dat [geïntimeerde] het chassisnummer heeft bekeken en zelf een inschatting heeft gemaakt van de kosten gemoeid met reparatie en herstel van schade aan de Hyundai, maken [geïntimeerde] niet tot een consument met meer dan gemiddelde kennis van zaken. Eerder is het zo dat het bekijken van het chassisnummer bijdraagt aan het voldoen aan de onderzoeksverplichting. Ook het maken van een inschatting van de kosten gemoeid met herstel van de schade en te verrichten reparaties aan de Hyundai, maakt naar het oordeel van het hof niet dat [geïntimeerde] dient te worden aangemerkt als een consument met meer dan gemiddelde kennis van zaken aan wie een zwaardere onderzoeksplicht dient te worden opgelegd.
Het hof is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat London Verzekeringen onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] een consument is met een meer dan gemiddelde kennis van zaken aan wie zwaardere eisen ten aanzien van de onderzoeksverplichting moeten worden opgelegd.
Het hof gaat derhalve uit van een onderzoeksverplichting voor [geïntimeerde] ten aanzien van de onbevoegdheid van [X.] die van een gemiddelde consument mag worden verlangd.
2.5 Wil [geïntimeerde] als verkrijger te goeder trouw kunnen worden aangemerkt, behoort hij ten minste de autopapieren met het oog op deze bevoegdheid te hebben onderzocht. Tussen partijen is onbestreden dat [geïntimeerde], nadat hij belangstelling had getoond voor de Hyundai, van [X.] het kentekenbewijs deel I, het overschrijvings- c.q. eigendomsbewijs en het roze handelsvoorraadbewijs heeft ontvangen.
2.6 [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij de ontvangen papieren goed heeft bekeken, dat deze bij hem geen twijfel deden rijzen en dat hij daarbij heeft geconstateerd dat het kentekenbewijs deel I, waarop enkel voertuiggegevens staan, compleet was en overeenstemde met de kentekenplaten en het chassisnummer. London Verzekeringen heeft dit niet (gemotiveerd) bestreden, terwijl uit het faxbericht van [...] van de politie IJsselland d.d. 7 oktober 2002 blijkt dat de vervalsing van het chassisnummer “voor een koper niet of nauwelijks zichtbaar was” en ook als hij dit nummer nauwkeurig en op details zou hebben bekeken “hem dat waarschijnlijk (…) niet (zou zijn) opgevallen” (productie 20 bij dupliek).
2.7 London Verzekeringen heeft aangevoerd dat de autopapieren bij [geïntimeerde] aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek.
Volgens London Verzekeringen had [geïntimeerde] uit de omstandigheid dat het kenteken- en het eigendomsbewijs op naam stonden van een particulier, [Y.], moeten afleiden dat niet [X.], maar [Y.] de eigenaar van de Hyundai was en daarover vragen moeten stellen.
Volgens [geïntimeerde] kwam de naam van een particulier echter niet voor op de door hem ontvangen autopapieren (kentekenbewijs deel I, het overschrijvings- c.q. eigendomsbewijs en het roze handelsvoorraadbewijs) en was hem de naam [Y.] onbekend.
Nu de juistheid van de eerste uitlating van [geïntimeerde] voortvloeit uit de aard van deze autopapieren en London Verzekeringen niets heeft aangevoerd waarom dat hier anders zou zijn geweest, gaat het hof van de juistheid daarvan uit. Dat [geïntimeerde] heeft geweten of had behoren te weten dat [Y.] de eigenaar was van de aan te kopen auto, volgt ook niet uit de door London Verzekeringen bij memorie van grieven in het geding gebrachte productie I, een schermafdruk uit een computer met kentekengegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer waarin staat vermeld dat op de peildatum 19 september 2001 [Y.] kentekenhouder was van de Hyundai, reeds omdat van [geïntimeerde] als particulier niet kan worden verlangd dat hij vóór de aankoop van een auto het RDW-kentekenregister inziet.
2.8 London Verzekeringen voert verder aan dat [geïntimeerde] aan [X.] had moeten vragen waarom hij niet het voor overschrijving benodigde groene kentekenbewijs deel II kreeg, maar een roze handelsvoorraadbewijs en dat [geïntimeerde] dit bewijs niet heeft onderzocht en daarmee niet wist of dit op naam stond van [X.].
[geïntimeerde] heeft zich verweerd door te stellen dat hij een auto uit de handelsvoorraad kocht, zodat het normaal was dat hij een roze handelsvoorraadbewijs ontving in plaats van een groen kentekenbewijs deel II. Volgens [geïntimeerde] heeft hij het roze handelsvoorraadbewijs bekeken maar heeft hij daaraan niets onrechtmatigs ontdekt of kunnen ontdekken. Het handelsvoorraadbewijs stond volgens [geïntimeerde] op naam van [X.]. Toen [X.] [geïntimeerde] de nota overhandigde op naam van “Autobedrijf [Z.]” verbaasde [geïntimeerde] zich volgens zijn uitlatingen tijdens de comparitie van partijen d.d. 6 december 2004 over de naam [Z.]. “Uit die verbazing kan ik afleiden dat op het handelsvoorraadbewijs dat ik eerder van [X.] kreeg de naam van [X.] stond, want die naam [Z.] kwam mij op dat moment volslagen onbekend voor. De nota zag er verder betrouwbaar uit. Ik zei: ‘Is die [Z.] een ander bedrijf?’ en toen zei [X.]: ‘[Z.] is een bevriende relatie waar ik de auto voor verkoop’. Ik zei: ‘Prima, maar ik betaal aan jou en ik wil jouw handtekening als bewijs dat ik voor die auto aan jou heb betaald.’ Daarop heeft [X.] zijn stempel en zijn handtekening op de nota van [Z.] geplaatst als bewijs van betaling, aldus [geïntimeerde] tijdens deze comparitie van partijen.
2.9 Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het driedelig kentekenbewijs voor een voertuig in bedrijfsvoorraad afgegeven aan een erkend bedrijf bestond destijds uit een deel I, een bedrijfsvoorraad deel II en een overschrijvingsbewijs (artikel 17 lid 2 van het Kentekenreglement oud). Indien [X.], zoals hij [geïntimeerde] meedeelde, de auto daadwerkelijk voor een ander (erkend in de zin van artikel 17 lid 2 juncto artikel 1 onder d-f Kentekenreglement oud) autobedrijf in consignatie zou hebben verkocht, zou echter ook het roze handelsvoorraadbewijs op naam van dat andere bedrijf hebben moeten staan. Het gaat echter te ver om van [geïntimeerde], een leek op het terrein van de autohandel, te verwachten dat hij daarvan op de hoogte was. [geïntimeerde] zelf had ook een voor een particulier geenszins onaannemelijke verklaring voor het feit dat het handelsvoorraadbewijs op naam stond van niet-eigenaar [X.]. Zo antwoordde [geïntimeerde] op de vraag van de raadsheer-commissaris of hij het niet vreemd vond dat op het handelsvoorraadbewijs dus klaarblijkelijk een andere naam, “[X.]”, stond dan op de bon, “[Z.]”: “Nee, ik dacht dat de bon op naam van [Z.] moest, zodat het bij [Z.] goed in de boekhouding zou kunnen komen en die auto zou kunnen worden afgeboekt en [X.] op het handelsvoorraadbewijs stond omdat de auto op het terrein van [X.] stond”. [geïntimeerde] behoefde evenmin (nader) onderzoek te verrichten naar de bevoegdheid van [X.] als vertegenwoordiger van vermeend eigenaar Autobedrijf [Z.]. Niet alleen beschikte [X.] immers over het overschrijvingsbewijs en het kentekenbewijs deel I, dat [geïntimeerde] van hem had ontvangen en onderzocht en waren de tekens op de kentekenplaten en het chassisnummer, voor zover voor een leek kenbaar, in die papieren terug te vinden. Bovendien heeft [geïntimeerde] ter comparitie van partijen onbestreden medegedeeld, dat hij en zijn zoon elk eenmaal eerder ( medio 2000) een tweedehands auto van [X.] hadden gekocht zonder dat (later) is gebleken dat [X.] onbevoegd was deze aan hen te leveren.
2.10 Volgens London Verzekeringen had ook de nota reden moeten zijn voor [geïntimeerde] om argwaan te koesteren omtrent het bonafide karakter van de onderneming van [X.] en voormeld nader onderzoek te verrichten. Gezien de betwisting door [geïntimeerde] staat niet vast dat [geïntimeerde] moest aandringen op de verkoopnota, zoals London Verzekeringen stelt. Ter comparitie van partijen d.d. 6 december 2004 verklaarde [geïntimeerde] terzake het volgende: “Ik heb toen die fl. 17.000,- contant afgerekend, legde dat geld voor hem ([X.], hof) neer en keek [X.] aan van ‘en nu dan?’, waarop [X.] de nota van [Z.], zoals in deze procedure is overgelegd, tevoorschijn haalde en mijn naam en de prijs invulde.” Dat de nota op een andere naam stond ( Autobedrijf [Z.]), is op zich geen reden om te twijfelen aan de herkomst van de auto. Op de nota stond ook een adres, een KvK-nummer, een bankrekeningnummer en een BTW-nummer als zijnde van Autobedrijf [Z.], terwijl de nota op verzoek van [geïntimeerde] is voorzien van de firmastempel van [X.] en de handtekening van [X.]. De vorm van de nota was derhalve niet zodanig dat [geïntimeerde] daardoor argwaan moest koesteren. [geïntimeerde] heeft wel voldaan aan zijn onderzoeksplicht doordat hij heeft geconstateerd dat de nota op een andere naam stond en heeft geïnformeerd hoe dat zat. Hij heeft vervolgens [X.] verzocht om een firmastempel en handtekening van [X.] op de nota te zetten, welke hij heeft verkregen. Voorts valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] had moeten twijfelen aan de mededeling van [X.] dat deze de Hyundai verkocht voor een bevriende relatie. Dat London Verzekeringen stelt dat de bedrijven van [X.] en [Z.] niet bij de Kamer van Koophandel staan geregistreerd, doet hieraan niet af. Het strekt naar het oordeel van het hof te ver om van [geïntimeerde] als particulier zonder bijzondere wetenschap te verlangen dat hij het bedrijf natrekt bij de Kamer van Koophandel.
2.11 London Verzekeringen heeft ook in hoger beroep haar stellingen dat de vraagprijs voor de Hyundai van f 18.500,- ver onder de marktwaarde lag (volgens London Verzekeringen bedraagt de marktwaarde f 27.000,- bij een dealer en f 25.000,- in de handel) tegenover de betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd. Het hof kan volstaan met verwijzing naar hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis op dit punt heeft overwogen onder 5.13 en neemt dit oordeel over. De omstandigheid dat de schade aan de auto niet in de advertentie werd vermeld, doet hier niet aan af. Ook de hoogte van de door [geïntimeerde] gestelde begrote schade is door London Verzekeringen onvoldoende weersproken, gelet op de door [geïntimeerde] overgelegde specificatie van schadeherstel van Poortman Autoschade te Rijssen (prod. 3 bij conclusie van antwoord) en de door [geïntimeerde] daarbij gegeven toelichting ter comparitie van partijen d.d. 6 december 2004. Dat [geïntimeerde] door de hoogte van de schadeberekening uiteindelijk toch bereid zou zijn geweest om f 25.000,- uit te geven, terwijl hij had gesteld ten hoogste f 18.500,- te willen uitgeven, zoals London Verzekeringen stelt, doet hier niet aan af. [geïntimeerde] heeft immers verklaard dat hij de schade heeft laten zitten, hij heeft alleen laten repareren wat technisch nodig was (een beurt en twee andere banden), behalve de wisselbak daar dat erg kostbaar zou worden (processen-verbaal van de comparities van partijen d.d. 23 september 2002 en 6 december 2004).
Alles overziende is het hof van oordeel dat London Verzekeringen in hoger beroep onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de koopprijs, mede in het licht van de schade, zo irreëel was dat deze voor [geïntimeerde] reden had moeten zijn om te twijfelen aan de herkomst van de Hyundai. Aan bewijslevering door London Verzekeringen op dit punt wordt derhalve niet toegekomen.
2.12 London Verzekeringen voert ten slotte aan dat de uitstraling van het bedrijf van [X.] louche en onbetrouwbaar is en verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de brief d.d. 16 september 2002 van [A.] (productie 9 bij conclusie van repliek). Tegenover de gemotiveerde betwisting van deze stelling door [geïntimeerde], welke betwisting tevens ziet op de deskundigheid en onafhankelijkheid van [A.] (door London Verzekeringen aangeduid als “de expert van London”, conclusie van repliek onder 12), heeft London Verzekeringen ook deze stelling onvoldoende onderbouwd. Dat de uitstraling van het bedrijf van [X.] louche en onbetrouwbaar is, blijkt niet uit de brief van [A.]. Deze schrijft in genoemde brief: "(...) Tijdens een onaangekondigd bezoek aan de firma [X.] zag ik dat het bedrijf niet de uitstraling heeft van een gangbaar autobedrijf. Er is geen exacte omschrijving waaraan een bedrijf moet voldoen om dat wel te hebben, maar enkele kenmerken moeten toch wel aanwezig zijn. Het bedrijfsterrein van de firma [X.] staat vol geparkeerd met schade-voertuigen. Het terrein kan alleen via een ander terrein worden betreden. Op het terrein staat een soort noodgebouw c.q. bouwkeet dat vermoedelijk dienst doet als kantoor. Dit soort bedrijven kenmerken zich doorgaans door lagere prijzen en geen garantie. Een koper zonder behoorlijke kennis van zaken maakt grote kans met een miskoop naar huis te gaan. (...)" Ook ter comparitie van partijen van 6 december 2004 heeft London Verzekeringen, hoewel daartoe door het hof nadrukkelijk uitgenodigd, haar stelling terzake niet nader onderbouwd. Aan toelating tot bewijslevering op dit punt wordt derhalve evenmin toegekomen.
2.13 Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] als particulier zonder bijzondere wetenschap de omstandigheden heeft gesteld die rechtvaardigen dat hij [X.] (als vertegenwoordiger van de eigenaar) ten tijde van de levering bevoegd mocht achten de Hyundai aan hem over te dragen en geen goede reden had aan diens bevoegdheid te twijfelen en dat London Verzekeringen daartegen onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om haar betwisting te kunnen dragen inhoudende dat [geïntimeerde] in zijn onderzoeksplicht is tekortgeschoten en destijds had behoren te weten dat [X.] daartoe onbevoegd was. Aldus moet ervan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] op het moment van levering van de Hyundai te goeder trouw was. Nu niet in geschil is dat de koop van de Hyundai anders dan om niet is geschied en voorts niet in geschil is dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 3:86, derde lid, onder a BW, heeft [geïntimeerde] zich terecht beroepen op de bescherming van artikel 3:86 lid 1 BW. De vordering tot teruggave van de Hyundai is derhalve niet toewijsbaar. Uit het voorgaande volgt dat de overige vorderingen van London Verzekeringen eveneens niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.14 London Verzekeringen heeft met haar tweede grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat het bewijsaanbod van London Verzekeringen wordt gepasseerd, omdat zij haar stellingen terzake onvoldoende heeft onderbouwd.
3 Slotsom
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal London Verzekeringen in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 19 maart 2003;
veroordeelt London Verzekeringen in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1. 788,-- voor salaris van de procureur en op € 245,- voor griffierecht;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mannoury, Groen en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2005.