ECLI:NL:GHARN:2005:AT8704

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-00039
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafheffing inzake pensioenen en verdragsstrijdigheid in vennootschapsbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 17 mei 2005, staat de vennootschapsbelasting centraal, specifiek de vraag of Nederland bevoegd is om een strafheffing inzake pensioenen op te leggen in het licht van verdragsstrijdigheid. De belanghebbende, X BV, is een besloten vennootschap waarvan de aandelen volledig in handen zijn van A, die in Schotland woont. De dienstbetrekking tussen A en R B.V. eindigde op 1 januari 1996, waarna R B.V. een bedrag van ƒ 397.000 stortte bij belanghebbende als koopsom voor een lijfrente ten gunste van A en zijn echtgenote. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 werd toegepast op deze aanspraak.

De kern van het geschil betreft het moment waarop de binnenlandse belastingplicht van A eindigde en of de feitelijke leiding van belanghebbende bij A berustte. Het Hof oordeelde dat de lijfrente-uitkeringen door belanghebbende verzekerd ten gunste van A als pensioen- of soortgelijke uitkeringen moeten worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005, waarin werd vastgesteld dat geen aanslag kan worden opgelegd met toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en oordeelde dat de proceskosten van belanghebbende, berekend op € 724,50, door de Staat vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof is daarmee een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht en belastingrecht, met implicaties voor de behandeling van vennootschapsbelasting en de toepassing van verdragen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 02/00039
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X BV
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : vennootschapsbelasting 1996
nummer :
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende is een besloten vennootschap wier aandelen geheel in handen zijn van A, wonende te Schotland.
2. Per 1 januari 1996 is de dienstbetrekking tussen A en R B.V. te Q beëindigd. R B.V. heeft, op grond van een drie-partijenovereenkomst tussen haar, A en belanghebbende, op 2 januari 1996 een bedrag van ƒ 397.000 gestort bij belanghebbende als koopsom voor een lijfrente ten gunste van A en zijn echtgenote. Op deze aanspraak is de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1996, hierna: de Wet LB) toegepast.
3. A is met zijn echtgenote geëmigreerd naar Schotland. Daarmee is een einde gekomen aan zijn binnenlandse belastingplicht. Tussen belanghebbende en de Inspecteur is in geschil op welk moment een eind is gekomen aan de binnenlandse belastingplicht van A. Voorts is in geschil of de feitelijke leiding van belanghebbende berust bij A, op grond waarvan moet worden aangenomen dat, met de emigratie van A, ook de feitelijke leiding van belanghebbende naar Schotland is verplaatst en, tot slot, of dit een en ander aanleiding kan zijn aan belanghebbende, met toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: de Wet), de onderhavige aanslag op te leggen.
4. Naar het oordeel van het Hof kunnen lijfrente-uitkeringen zoals in het onderhavige geval door belanghebbende zijn verzekerd ten gunste van A, worden aangemerkt als pensioen- of soortgelijke uitkeringen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005, nr. 40.192, (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN-nummer AR2238) vloeit voort dat geen aanslag kan worden opgelegd met toepassing van artikel 23a van de Wet.
5. Het beroep is gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval de aanslag moet worden vernietigd.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 724,50 (proceshandelingen: 1,5; gewicht van de zaak: 1,5).
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de onderhavige belastingaanslag;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 218;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 17 mei 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. C.M. Ettema en prof.dr. J.W. Zwemmer , raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.