ECLI:NL:GHARN:2005:AT8609

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-004426-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vegter
  • A. Verheugt
  • J. Koksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faciliteren van de handel in heroïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank te Arnhem. De verdachte is beschuldigd van het faciliteren van de handel in heroïne, waaronder de uitvoer naar Groot-Brittannië, en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen die feitelijk de handel in aanzienlijke hoeveelheden heroïne mogelijk maakten. Tijdens een doorzoeking in zijn woning zijn meer dan 92 kilo heroïne aangetroffen, evenals vuurwapens. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar.

De tenlastelegging omvat meerdere feiten, waaronder het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van heroïne, alsook het deelnemen aan een organisatie die tot doel had deze misdrijven te plegen. De verdachte heeft in de periode van 1999 tot 2002 een aanzienlijke hoeveelheid heroïne verhandeld en heeft daarbij samengewerkt met verschillende mededaders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen handelde, maar deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband dat zich bezighield met de internationale drugshandel.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard voor de deelname aan de criminele organisatie in Groot-Brittannië en Turkije. De verdachte heeft blijk gegeven van spijt, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft getoond in de schadelijke gevolgen van zijn daden voor de samenleving. De strafoplegging is gebaseerd op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

Parketnummer: 21-004426-04
Uitspraak d.d.: 30 juni 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 16 juli 2004 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
[detentieplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 oktober 2004, 18 januari 2005, 24 mei 2005 en 16 juni 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak op 11 maart 2005 in een andere samenstelling pro forma is behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Rechtsmacht
Verdachte wordt met betrekking tot het onder 10 tenlastegelegde feit verweten dat hij in de periode van september 2000 tot en met 5 april 2002 in Nederland en/of Groot-Brittannië en/of in Turkije heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het hof heeft geconstateerd dat verdachte niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
In artikel 2 tot en met 8 van het Wetboek van Strafrecht is geregeld in welke gevallen de Nederlandse overheid rechtsmacht heeft. Uit deze artikelen kan niet worden afgeleid dat, nu verdachte niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, de Nederlandse overheid rechtsmacht heeft wat betreft deelname aan een criminele organisatie door verdachte in Groot-Brittannië of Turkije. Nu deze rechtsmacht ontbreekt, had het Nederlands Openbaar Ministerie geen recht om een strafvervolging in te stellen voor zover het de deelname aan de criminele organisatie in genoemde landen betreft. Het hof verklaart het Openbaar Ministerie voor dit gedeelte niet-ontvankelijk. Voor het overige is het Openbaar Ministerie ontvankelijk.
Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht
Door de advocaat-generaal en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op 26 oktober 2004 de vraag opgeworpen of de verdachte in Turkije door de Turkse autoriteiten voor dezelfde feiten wordt vervolgd als in de Nederlandse strafzaak en heeft zich tijdens de zitting van 16 juni 2005 afgevraagd of daaraan enig rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Er is een rechtshulpverzoek uitgegaan naar Turkije teneinde na te gaan of de verdachte ter zake van dezelfde soort feiten als tenlastegelegd in de afgelopen vijf jaar in Turkije is veroordeeld en – indien deze informatie moeilijk te verwerven is – in ieder geval na te gaan of in de laatste vijf jaar naar de stand van het Turkse recht verstekveroordelingen mogelijk waren. In antwoord op dit verzoek is vanuit Turkije een aantal stukken ontvangen waaruit blijkt dat verdachte in Turkije wordt vervolgd voor drugsdelicten die samenhang vertonen met de in de onderhavige zaak tenlastegelegde feiten, dat de strafprocedure een aanvang heeft genomen en dat er tot nu toe enkele administratieve beslissingen zijn genomen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 16 juni 2005 – kort gezegd – de algemene vraag aan de orde gesteld of een Turks onderzoek een vervolging in Nederland stuit.
Vooropgesteld wordt dat geen rechtsregel of enig beginsel met zich brengt dat een in Nederland aangevangen vervolging wordt gestuit door een vervolging in Turkije. Het vraagstuk dat door de advocaat-generaal is voorgelegd raakt niet zozeer onderhavige strafprocedure, maar veeleer de interstatelijke problematiek en kan in zoverre onbeantwoord blijven.
Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover te dezen van belang:
“1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba onherroepelijk is beslist.
2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2°. veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf. (...)”
Uit het antwoord op het rechtshulpverzoek is niet bekend geworden dat verdachte thans in Turkije wordt vervolgd in een strafzaak die verband houdt met feiten die ook in de Nederlandse strafprocedure aan verdachte worden verweten. Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht ziet slechts op gevallen waarin de verdachte voor een zelfde feit hier te lande of elders onherroepelijk is vrijgesproken, ontslagen van alle rechtsvervolging of veroordeeld. Een dergelijke situatie doet zich in onderhavige zaak niet voor. Het enkele bestaan van het mogelijke risico dat verdachte in Turkije terzake van dezelfde feiten opnieuw wordt vervolgd en berecht, is onvoldoende om naar Nederlands recht tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te concluderen dan wel om de vervolging in Nederland te stuiten.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank ter terechtzitting van 17 december 2002 toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
(zaakdossier 1)
hij op of omstreeks 6 september 2001, althans in of omstreeks de periode van
4 september 2001 tot en met 7 september 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) brengen van een (aanzienlijke) hoeveelheid (enkele tientallen kilogrammen) van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contacten gelegd en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met de leveranciers en/of de afnemers en/of de koeriers van de heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt over de betaling van provisies over de opbrengsten van geleverde en/of te leveren heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de (kilo)prijs en/of de kwaliteit en/of de financiering van de te leveren heroïne en/of
- gelden vergaard en/of beschikbaar gesteld en/of gehad ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd over het wisselen van gelden ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- feitelijk gelden gewisseld ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de stand van zaken van lopende heroïnetransacties en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de wijze van transport en/of de voortgang van het transport van de heroïne naar het buitenland en/of
- berichten doorgegeven tussen bij de heroïnetransacties betrokken personen en/of
- getolkt bij het doorgegeven van berichten tussen bij de heroïnetransacties betrokken personen;
2.
(zaakdossier 2)
hij op of omstreeks 06 oktober 2001, althans in of omstreeks de periode van 6 september 2001 tot en met 6 oktober 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) brengen van ongeveer 9 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contacten gelegd en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met de leveranciers en/of de afnemers en/of de koeriers van de heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt over de betaling van provisies over de opbrengsten van geleverde en/of te leveren heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de (kilo)prijs en/of de kwaliteit en/of de financiering van de te leveren heroïne en/of
- gelden vergaard en/of beschikbaar gesteld en/of gehad ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd over het wisselen van gelden ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- feitelijk gelden gewisseld ten behoeve van de aankoop van heroïne en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de stand van zaken van lopende heroïnetransacties en/of
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de wijze van transport en/of de voortgang van het transport van de heroïne naar het buitenland en/of
- berichten doorgegeven tussen bij de heroïnetransacties betrokken personen en/of
- getolkt bij het doorgegeven van berichten tussen bij de heroïnetransacties betrokken personen;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 oktober 2001, althans in of omstreeks de periode van
6 september 2001 tot en met 6 oktober 2001 te te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, vewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
(zaakdossier 3)
hij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 09 november 2001, althans in of omstreeks de periode van 30 oktober 2001 tot en met 4 december 2001 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9 kilogram en/of ongeveer 5 kilogram, in elk geval (telkens) een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
4.
(zaakdossier 11)
hij op of omstreeks 05 april 2002, althans in of omstreeks de periode van
4 maart 2002 tot en met 5 april 2002 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92,6 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
5.
(zaakdossier 12)
hij op of omstreeks 16 februari 2002, althans in of omstreeks de periode van
7 februari 2002 tot en met 9 maart 2002 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) heeft gebracht ongeveer 51,5 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 16 februari 2002, althans in of omstreeks de periode van
7 februari 2002 tot en met 9 maart 2002 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 51,5 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die hoeveelheid heroïne in Nederland ingevoerd en/of uit Nederland (naar Groot-Brittannië) uitgevoerd;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 februari 2002, althans in of omstreeks de periode van
7 februari 2002 tot en met 9 maart 2002 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 51,5 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
6.
(zaakdossier 13)
hij in of omstreeks de maand augustus 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) heeft gebracht ongeveer 70 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 6 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de maand augustus 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaasten in Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 70 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk die hoeveelheid heroïne in Nederland ingevoerd en/of uit Nederland (naar Groot-Brittannië) uitgevoerd;
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de maand augustus 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 70 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
7.
(zaakdossier 14)
hij op of omstreeks 16 maart 2002, althans in of omstreeks de periode van 10 maart 2002 tot en met 17 maart 2002 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
8.
(zaakdossier 14)
hij op of omstreeks 25 maart 2002, althans in of omstreeks de periode van 21 maart 2002 tot en met 26 maart 2002 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 kilogram, in elk geval een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
9.
(zaakdossier 15)
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 september 1999 tot en met 1 februari 2001 te Amsterdam en/of Venlo en/of Tegelen en/of Eindhoven en/of Veldhoven, althans op een of meer plaatsen en Nederland en/of op een of meer plaatsen in Groot-Brittannië en/of in Turkije, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (aanmerkelijke) hoeveelhe(i)d(en) -totaal belopende een hoeveelheid van ongeveer 697,86 kilogram- van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
10.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 5 april 2002 op een of meer plaatsen in Nederland en/of in Groot-Brittannië en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit [A], [B], [C], [D], [E], [F], [G], [H], [I] en/of [J] en/of een of meer anderen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (-in het bijzonder naar Groot-Brittannië-) brengen van (aanzienlijke) hoeveeldheden heroïne, althans het plegen van misdrijven;
11.
(persoonsdossier)
hij op of omstreeks 05 april 2002 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver van het merk Smith & Wesson, type 640, kaliber .357 /.38 en/of een pistool van het merk Fabrique Nationale (FN), model Baby, kaliber 6.35 en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 4 patronen van het merk G.F.L., type Wadcutter, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 meer subsidiair, 6 primair, 7, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 4 september 2001 tot en met 7 september 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) brengen van een (aanzienlijke) hoeveelheid (enkele tientallen kilogrammen) van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contacten gelegd en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met de leveranciers en/of de afnemers van de heroïne en
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van heroïne en
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de (kilo)prijs en/of de kwaliteit en/of de financiering van de te leveren heroïne en
berichten doorgegeven tussen bij de heroïnetransacties betrokken personen;
2.
hij in de periode van 6 september 2001 tot en met 6 oktober 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) brengen van ongeveer 9 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contacten gelegd en/of onderhouden en/of afspraken gemaakt met de leveranciers en/of de afnemers van de heroïne en
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van heroïne en
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd met betrekking tot de (kilo)prijs en/of de kwaliteit en/of de financiering van de te leveren heroïne en
- informatie vergaard en/of verstrekt en/of overleg gevoerd over het
wisselen van gelden ten behoeve van de aankoop van heroïne;
3.
hij in de periode van 30 oktober 2001 tot en met 4 december 2001 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft afgeleverd ongeveer 5 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode van 4 maart 2002 tot en met 5 april 2002 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft bewerkt ongeveer 92,6 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij in de periode van 7 februari 2002 tot en met 9 maart 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt en ongeveer 51,5 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij in de periode van augustus 2001 tot 11 september 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Groot-Brittannië) heeft gebracht ongeveer 70 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij in de periode van 10 maart 2002 tot en met 17 maart 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
8.
hij in de periode van 21 maart 2002 tot en met 26 maart 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
9.
hij in de periode van 1 september 1999 tot en met 1 februari 2001 in Nederland telkens opzettelijk heeft afgeleverd (een) (aanmerkelijke) hoeveelhe(i)d(en) - totaal belopende een hoeveelheid van ongeveer 697,86 kilogram - van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
10.
hij in de periode van september 2000 tot en met 5 april 2002 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie (bestaande uit [A], [B], [D], [E], [H], [I] en [J], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland (-in het bijzonder naar Groot-Brittannië-) brengen van (aanzienlijke) hoeveelheden heroïne;
11.
hij op 5 april 2002 te Amsterdam wapens van categorie III, te weten een revolver van het merk Smith & Wesson, type 640, kaliber .357 / .38 en een pistool van het merk Fabrique Nationale (FN), model Baby, kaliber 6.35 en munitie van categorie III, te weten 4 patronen van het merk G.F.L., type Wadcutter, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere overweging met betrekking tot het onder 1, 2 primair en 6 primair bewezenverklaarde
Namens verdachte is door de raadsman in hoger beroep conform de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie betoogd dat verdachte uitsluitend binnen de grenzen van Nederland heeft gehandeld en dat er van verbanden met betrekking tot de invoer van heroïne in Nederland vanuit Turkije of de uitvoer van heroïne uit Nederland naar Engeland geen sprake is geweest, zodat de verdachte op die onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt en overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte op 18 januari 2005 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb bemiddeld tussen partijen die in drugs handelen. [A] vroeg mij of ik voor hem heroïne kon regelen. Ik ging dan voor hem op zoek naar een leverancier. De mensen die bij [A] aanwezig waren, spraken Engels. Ik wist dat de heroïne vaak betaald werd in Engelse ponden. Ik had wel een zeker vermoeden dat de heroïne naar Engeland ging.
Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde verdachte tegenover de rechtbank te Arnhem op 2 juli 2004, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat [A] voor Engelsen op zoek was naar heroïne. Er werd betaald in Engelse ponden.
De getuige [A] verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt, zakelijk weergegeven:
Na mijn eerste detentie ben ik omstreeks de maand augustus 2001 in contact gekomen met de Engelsen. Ik ben omstreeks 11 september 2001 naar Engeland gereisd en heb daar [X] ontmoet. Ik heb daar ook [T], [R] en [P] gezien. In het begin werd ik telkens door [X] benaderd om voor de Engelsen heroïne te regelen. Later deed [T] dat. In Nederland moest ik altijd zoeken naar leveranciers van heroïne. Begin oktober 2001 ben ik gaan eten in het restaurant [restaurant] in Amsterdam. Ik was daar toen met [T], [R], [P] en [S]. [verdachte] was er ook bij.
Tegenover de politie verklaarde de verdachte op 14 april 2002 het volgende, zakelijk weergegeven (dossierpagina 000404 e.v.):
U confronteert mij met een telefoongesprek d.d. 5 oktober 2001 te 19.45 uur. Ik kan mij dit gesprek herinneren. Ik kan verklaren dat het gesprek ging over 10 kilo heroïne. Ik had voordien contact met [A]. [A] had gevraagd of ik 10 kilo voor hem kon regelen. Ik wist dat [A] deze heroïne nodig had voor zijn Engelse afnemers. U zegt mij dat ik informatie inwin over de koersen van de Engelse ponden. Ik informeerde naar de koers van het Engelse pond omdat de partij heroïne in Engelse ponden werd betaald.
Op 17 april 2002 verklaarde verdachte tegenover de politie, zakelijk weergegeven (dossierpagina 003332):
Ik heb een gesprek beluisterd dat u heeft afgeluisterd en opgenomen. U zegt dat dit gesprek is gevoerd op 10 november 2001 om 16.36 uur. Ik kan me dit gesprek herinneren. Ik ben deelnemer aan dit gesprek. De andere deelnemer aan dit gesprek is de man die ik ken als [X] uit Engeland. Ik hoor nu ook dat [X] zegt dat hij “[X] uit Londen” is.
Uit dit gesprek zou blijken dat [A] naar Engeland is geweest. Ik weet dat [A] naar Engeland is geweest. In het gesprek zegt [X] dat we allemaal partners zijn geworden. Ik bevestig dat en zeg dat [A] dat aan mij heeft gezegd. Nadat [A] terug was uit Engeland heeft hij mij gezegd dat hij met [X] had gesproken. [A] sprak met mij over een partij die ik aan hem had geleverd. Ik had met betrekking tot die partij fl. 500,-- per kilo ontvangen. [A] had toen tegen mij gezegd dat [X] daar ook een aandeel in had. In het gesprek wordt gesproken over een zekere [U]. Dit is een Engelse man. Ik heb deze [U] op straat ontmoet. Hij sprak mij aan en sprak over [A] en gaf hem zijn telefoonnummer. Ik had deze [U] ook al eens ontmoet voordat [A] de gevangenis in moest. In het gesprek wordt gesproken over een zekere “Blue”. Met “Blue” wordt [U] bedoeld. Ik heb wel vaker zaken gedaan met deze [U], maar deze liepen altijd via [A].
In het gesprek dat ik met [X] voer, zegt [X] dat er 300 tot 500 stukken naar “daar” zijn gegaan en dat wij 300 tot 500 stukken werk hebben gedaan en dat [X] nog geen cent had ontvangen. Ik kan verklaren dat dat over heroïne gaat. Met 300 tot 500 stukken wordt 300 tot 500 kilo heroïne bedoeld. Deze heroïne zou door [A] aan de Engelsen zijn geleverd. De Engelsen aan wie de heroïne werd geleverd, werden volgens mij in opdracht van [X] naar Nederland gestuurd om de heroïne op te halen.
De partij waarbij ik fl. 500,-- per kilo heb verdiend, is volgens mij een partij van 70 kilo heroïne (het hof begrijpt: het onder 1 tenlastegelegde feit). Volgens mij was dit vóór de vliegtuigramp van 11 september 2001. Ik kan dit afleiden uit de prijs van
fl. 26.000,--. De 70 kilo is door tussenkomst van mij aan [A] geleverd. Dit was nadat [A] e gevangenis uit was. [A] was op zoek naar heroïne voor de Engelsen en had dat tegen mij gezegd.
Nadat we overeenstemming hadden over de prijs, heb ik afgesproken dat de partij naar mijn woning moest worden gebracht. Deze 70 kilo heroïne werd door twee mannen naar mijn woning gebracht. [A] was toen al met twee Engelsmannen bij mij in de woning. [A] had voordien al een monster van deze partij gekregen. De heroïne werd gecontroleerd. Dit gebeurde door de Engelsmannen. Ik bedoel hiermee dat de Engelsmannen controleerden of de partij heroïne hetzelfde was als de kwaliteit van het monster. Een van de Engelsen heeft zelfs nog de heroïne op folie gelegd en dit zelf gebruikt. De Engelsmannen constateerden dat de heroïne goed was. De Engelsmannen hadden het geld bij zich en overhandigden dit aan de twee mannen die de heroïne bij mij hadden gebracht. Zij hadden een sporttas vol met Engels geld en overhandigden dit aan de twee mannen. De twee mannen zijn weggegaan met het geld en [A] en de Engelsmannen zijn weggegaan met de heroïne.
In het bijzonder de omstandigheden – voortvloeiend uit voornoemde verklaringen – dat:
? verdachte al in de periode vóór 11 september 2001 wist dat [A] – die bij transacties van verdovende middelen als tussenpersoon optrad – op zoek was naar heroïne voor personen uit Groot-Brittannië;
? de betaling van de heroïne veelal in Engelse ponden werd gedaan;
? verdachte informatie heeft ingewonnen over de koers van het Engelse pond;
? er ontmoetingen met deze Engelsen hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte (vóór 11 september 2001) en in een restaurant in Amsterdam (begin oktober 2001), waarbij verdachte telkens aanwezig was en
? verdachte contacten onderhield en – al dan niet met tussenkomst van [A] – zaken met betrekking tot heroïne deed met “[X] uit Londen” (het hof begrijpt: [X]) en de Engelse [U] (het hof begrijpt: [U]),
maken dat verdachte in de periode vanaf augustus 2001 moet hebben geweten dat de door hem geleverde heroïne bestemd was voor uitvoer naar Groot-Brittannië. Verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep ook min of meer beaamd door te verklaren dat hij wel een zeker vermoeden had dat de heroïne naar Engeland ging.
Nadere overweging met betrekking tot het onder 8 bewezenverklaarde
De raadsman heeft in hoger beroep conform zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie (m.n. onderdeel 49 en 50) gesteld dat verdachte van het medeplegen van handel in cocaïne dient te worden vrijgesproken, nu er blijkens het dossier slechts van medeplichtigheid sprake zou kunnen zijn.
Het hof verwerpt het verweer. Anders dan de raadsman stelt is voor bewezenverklaring van medeplegen niet noodzakelijkerwijs vereist dat de medeplegers optreden als gelijkwaardige participanten wier aandeel in het delict van gelijkwaardige betekenis kan worden geacht. Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Wanneer deze samenwerking nauw en volledig is geweest, kunnen ook ondersteunende handelingen bij de uitvoering medeplegen opleveren (HR 29 oktober 1934, NJ 1934, p. 1673). Dat verdachte – zoals uit de bewijsmiddelen volgt – op verzoek van [A] het geld voor de cocaïne heeft overgedragen, de cocaïne in ontvangst heeft genomen van de leverancier en vervolgens met zijn mededader is meegereden naar Venlo om de cocaïne daar af te leveren, is naar het oordeel van het hof voldoende om van medeplegen te kunnen spreken.
Nadere overweging met betrekking tot het onder 9 bewezenverklaarde
Namens verdachte is betoogd dat het bewijs van het onder 9 bewezenverklaarde feit slechts stoelt op de boekhouding die bij verdachte in beslag genomen is, terwijl niet duidelijk is welke hoeveelheden verdachte werkelijk ooit aanwezig heeft gehad. Bewezenverklaring van een min of meer exacte hoeveelheid van 697,86 kilogram heroïne – welke wordt betwist door de medeverdachten – komt de raadsman dan ook onjuist voor.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep op 18 januari 2005 onder meer, zakelijk weergegeven:
In de periode van 1 september 1999 tot en met 1 februari 2001 heb ik 697,86 kilogram heroïne afgeleverd. Ik hield deze transacties bij in mijn boekhouding.
Tegenover de politie verklaarde verdachte op 11 april 2002 als volgt, zakelijk weergegeven (dossierpagina 3698 e.v.):
Ik heb voor mezelf ter verantwoording naar andere personen een heroïneboekhouding bijgehouden. In december 1999 ben ik weer in aanraking gekomen met de handel in heroïne. U toont mij een schrijfblok met een rode voorzijde. Ik kan u verklaren dat dit het blok betreft waarin de oudste gegevens staan. Ik bedoel hiermee dat dit de boekhouding is waarmee ik ben begonnen vanaf december 1999. Als u de hoeveelheden die op iedere pagina staan vermeld bij elkaar optelt dan heeft u de hoeveelheid die minimaal bij mij in huis is geweest.
Nu de verdachte zowel tegenover de politie als ter terechtzitting in hoger beroep de juistheid van zijn heroïneboekhouding heeft onderschreven, staat het feit dat de medeverdachten de juistheid ervan niet erkennen, niet in de weg aan de bewezenverklaring van de uit de boekhouding voortvloeiende hoeveelheid van (ongeveer) 697,86 kilo.
Nadere overweging met betrekking tot het onder 10 bewezenverklaarde
De raadsman heeft in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitnotitie gesteld dat er geen sprake is geweest van een professionele opzet en een gestructureerd georganiseerd verband, zodat verdachte van de onder feit 10 tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht veronderstelt een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442). Het samenwerkingsverband behoeft niet steeds uit dezelfde personen te bestaan, maar kent doorgaans wel een harde kern (HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50).
Verdachte verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep op 18 januari 2005 onder meer, zakelijk weergegeven:
Ik was een tussenpersoon die informatie doorgaf. De voorzitter zegt mij dat ik in die zin eigenlijk een noodzakelijk onderdeel ben geweest binnen het samenwerkingsverband. Zo kunt u dat wel zeggen. Ik ben in totaal bij misschien 800 tot 900 kilogram heroïne betrokken geweest. Ik heb in het kader van de verdovende middelen contacten gehad met [A] en [D], [C], [H] en mijn broer [B]. Ik ben een keer met [I] naar Venlo gegaan. Ik ken [J].
Tegenover de politie verklaarde verdachte op 18 april 2002 als volgt, zakelijk weergegeven (dossierpagina 007023 e.v.):
Ik ben afhankelijk van anderen. Ik moet de heroïne van iemand krijgen en ik moet een afnemer hebben zoals [A] en dan kan ik pas wat betekenen in de handel in heroïne. Kort gezegd is er dus sprake van een keten van personen die allemaal van elkaar afhankelijk zijn. Ik ben dus als het ware een schakel in het geheel van de keten. Ik vervul in de handel van heroïne dus de rol van een soort tussenpersoon. Als er iemand bij mij komt met de vraag om heroïne dan ga ik informeren of er iets in voorraad is en zorg ervoor dat de partij van de ene naar de andere persoon gaat. Ik verdien voor deze bemiddeling ook geld.
Op 2 mei 2002 verklaarde [A] tegenover de politie onder meer het volgende, zakelijk weergegeven (dossierpagina 006199 e.v.):
Ik zal nu verklaren omtrent de groep mensen die zorgen voor de invoer van heroïne en andere verdovende middelen vanuit Nederland naar Engeland. Het betreft een grote georganiseerde drugsbende. Ik was een bemiddelaar die in opdracht van de groep van [T] zorgde voor contact met leveranciers van heroïne. Degenen die de heroïne leverden, waren Turken. De leveranciers die ik ken, waren [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) en de broers [D] en [E] (het hof begrijpt: [D] en [E]). Die hadden op hun beurt ook weer leveranciers. Een leverancier van [D] wordt “de dikke” genoemd (het hof begrijpt: [J]). Ik heb gezien dat die man met grote zakken geld naar [I] (het hof begrijpt: [I]) ging om te wisselen. Ik heb gezien dat ze twee keer binnen een week 700.000 Engelse ponden hebben gewisseld bij [I]. Ik heb ook van de broer van [D], genaamd [E], een of twee keer heroïne betrokken. Ik weet nog dat de partij van 50 kilo van [E] afkomstig was. [I] stond in contact met hele grote jongens waar ik verder niets over wil vertellen. Over het algemeen had [verdachte] de heroïne al thuis. Ik ken ook de broer van [verdachte]. Die broer van [verdachte] knapte karweitjes op in de heroïnehandel. Hij is speciaal naar Nederland gekomen voor het opknappen van karweitjes voor [verdachte]. Voor mijn werk zou ik geld moeten krijgen van de leveranciers, dus van [verdachte], [D] en [E]. Ik zei altijd de prijs die betaald moest worden aan de leverancier. Bij afname van [verdachte] zou ik van [verdachte] mijn provisie krijgen. Ik heb bij [D] een wapen gezien. Hij liet mij bij hem thuis dat wapen zien. Dat wapen was een 9mm Beretta. Ik wist van [verdachte] ook dat hij een wapen had. Ook de leveranciers waarover ik verklaarde, zijn allemaal in het bezit van wapens. Die mannen hebben allemaal een wapen om zichzelf in geval van nood te verdedigen. Ze zijn bang om geript te worden. Ik acht hen allemaal in staat gebruik te maken van hun wapen zonder dat ze zich in een toestand van gevaar bevinden.
Uit voornoemde verklaringen volgt dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband van wisselende samenstelling, maar met een zekere structuur en organisatiegraad. [A] stond in verbinding met zowel de Engelse als Turkse groeperingen. In die hoedanigheid had hij contact met een select gezelschap van leveranciers van heroïne, waaronder verdachte. Deze leveranciers waren in het bezit van wapens en werden door [A] in staat geacht hiervan gebruik te maken bij dreigend gevaar. Naast de leveranciers van heroïne traden nog enkele tussenpersonen op die zorgden voor het wisselen van geld ter bekostiging van de transacties of het verlenen van hand- en spandiensten ten behoeve van het bewerken en afleveren van de verdovende middelen. Zo heeft verdachte zijn broer [B] ingezet om een aanzienlijke hoeveelheid heroïne te mengen en te verpakken. Tussen de diverse personen binnen het samenwerkingsverband vond veelvuldig telefonisch verkeer plaats, waarbij met behulp van versluierd taalgebruik informatie werd ingewonnen en verstrekt over de beschikbaarheid en prijs van heroïne. In dat kader heeft verdachte ook structureel contact onderhouden met [A]. Dat verdachte niet in alle opzichten inzicht heeft gehad in het bereik van de organisatie doet niet af aan het feit dat verdachte – zoals hij ook zelf onderschrijft – een schakel vormde in het geheel en derhalve als deelnemer aan de criminele organisatie kan worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde:
telkens:
Medeplegen van:
een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen.
ten aanzien van het onder 3, 4, 5 meer subsidiair, 7 en 8 bewezenverklaarde:
telkens:
Medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 6 primair bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 11 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte – overeenkomstig de strafoplegging van de rechtbank – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handelingen die er feitelijk toe strekken de handel – waaronder de uitvoer naar Groot-Brittannië – van zeer aanzienlijke hoeveelheden heroïne te faciliteren. Verdachte is daarbij als leverancier van deze verdovende middelen en bemiddelaar opgetreden. Gelet op de exorbitante hoeveelheid heroïne die verdachte in een tijdsbestek van twee jaar heeft afgeleverd, misstaat de term groothandelaar hem niet. In de woning van verdachte is tijdens een doorzoeking – naast twee vuurwapens en vier patronen – een hoeveelheid van ruim 92 kilo heroïne aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte tot twee keer toe deelgenomen aan een transactie van telkens een kilogram cocaïne. Door mee te werken aan de instandhouding van de internationale handel in harddrugs, heeft verdachte de ernstige gevolgen van zijn gedragingen voor de samenleving voor lief genomen.
De internationale illegale handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoelens van spijt heeft geuit, heeft hij geen moment blijk gegeven zich ervan bewust te zijn welke schadelijke gevolgen een dergelijke handel met zich brengt.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitieel documentatieregister van de centrale justitiële documentatie, gedateerd 3 januari 2005, waaruit blijkt dat verdachte op 30 december 1992 eerder is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het handelen in strijd met bepalingen van de Opiumwet.
Voorts heeft het hof gelet op een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 6 december 2004.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte een bepalende stem heeft gehad in de organisatie van de in- en uitvoer van heroïne. Ten gunste van verdachte heeft het hof verder van gewicht geacht dat verdachte in een vroeg stadium na zijn aanhouding uitgebreid heeft verklaard over zijn aandeel in de heroïnehandel. Een en ander vormt grond om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal geëist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud), 10a en 10(oud) van de Opiumwet, de artikelen 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 10 tenlastegelegde, voor zover het de deelname aan een criminele organisatie in Groot-Brittannië en Turkije betreft.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 meer subsidiair, 6 primair, 7, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Verheugt en Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Beaujean, griffier,
en op 30 juni 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.