vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 04/01163
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting 2000
nummer : 0000
mondelinge behandeling : op 28 april 2005 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende en zijn echtgenote
: A namens verweerder
1. Belanghebbende is full time in dienst bij het Ministerie van Financiën als administratief medewerker bij de Belastingdienst. Daarnaast drijft belanghebbende voor eigen rekening en risico een agrarische onderneming. Belanghebbende mest varkens af. Tot het bedrijf behoren 7 hectare grasland en 7 hectare maïsland. Belanghebbende heeft tevens beheersovereenkomsten gesloten met “Bureau Beheer Landbouwgronden R” en “Landschap R”, op grond waarvan hij verplicht is tot landschapsonderhoud, agrarisch natuurbeheer en periodiek onderhoud van landschapselementen.
2. Niet in geschil is dat belanghebbende is aan te merken als ondernemer in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3. In zijn aangifte over 2000 heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de zelfstandigenaftrek. Ter onderbouwing van de feitelijk aan het drijven van de onderneming bestede tijd heeft hij een urenspecificatie overgelegd. In deze specificatie is vermeld dat belanghebbende 1616 uren heeft besteed aan het drijven van zijn onderneming. Belanghebbende heeft aangegeven dat deze urenspecificatie is opgemaakt op basis van de over 1998 en 1999 overgelegde urenspecificaties, die door de Inspecteur zijn gecontroleerd en geaccepteerd. Belanghebbende stelt zich -met een beroep op het vertrouwensbeginsel- op het standpunt dat de Inspecteur ook de urenspecificatie over 2000 moet volgen.
4. Belanghebbende heeft berekend dat het aantal werkuren dat hij in 2000 heeft besteed ten behoeve van zijn dienstbetrekking 1277 uur bedroeg.
De berekening van belanghebbende luidt als volgt:
29 weken à 24 uur = 696 uren
23 weken à 36 uur = 828 uren
1524 uren
Korting ziekteverzuim * 6% = 91 uren
Toegekend compensatieverlof = 208 uren
Toegepaste korting op regulier verlof = 52 uren
5. De Inspecteur acht het onaannemelijk dat belanghebbende 1616 uur heeft besteed aan het drijven van zijn onderneming. De Inspecteur stelt daartoe dat
- de door belanghebbende overgelegde urenspecificatie zeer globaal is en niet gestaafd wordt met andere informatie;
- het onaannemelijk is dat belanghebbende 312 uren heeft besteed aan het verzorgen van zijn gehele administratie;
- er pas vanaf 1 juni gemaaid mocht worden, waardoor het onaannemelijk is dat belanghebbende 300 uren heeft besteed aan het bewerken van gras- en maïsland;
- belanghebbende in 2000 pas vanaf 7 oktober varkens in zijn stallen had als gevolg van de MKZ-crisis en het daardoor onaannemelijk is dat er in 2000 bijna evenveel uren als in 1998 zijn besteed aan het afleveren van vleesvarkens, mest uitrijden, schoonmaken en ontsmetten van schuren, douchen en omkleden.
6. Wat betreft het aantal effectieve uren die belanghebbende heeft besteed ten behoeve van zijn dienstbetrekking stelt de inspecteur in zijn conclusie van dupliek dat uitgegaan moet worden van 1469 uur.
7. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek omdat niet voldaan is aan het grotendeelscriterium.
8. Het Hof gaat bij de beoordeling van de vraag hoeveel uren belanghebbende heeft besteed aan zijn dienstbetrekking uit van de volgende feiten:
- belanghebbende heeft een full time baan van 36 uren per week;
- in 2000 heeft belanghebbende gedurende 29 weken ouderschapsverlof genoten, als gevolg waarvan hij gedurende die weken 24 uren heeft gewerkt in plaats van 36 uren.
- belanghebbende heeft recht op 166 uren vakantie per jaar.
Het Hof stelt het aantal uren besteed aan de dienstbetrekking daardoor op 1358 uren. Het Hof merkt daarbij op dat geen rekening wordt gehouden met ziekteverzuim omdat niet gesteld noch gebleken is dat belanghebbende daadwerkelijk in 2000 ziek is geweest. De uren compensatieverlof en toegepaste korting op regulier verlof zijn verdisconteerd in deze berekening door niet te rekenen met een 40-urige werkweek.
9. Ten aanzien van de vraag of belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij 1616 uren heeft besteed ten behoeve van zijn onderneming overweegt het Hof het volgende.
Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de wijze waarop hij zijn uren heeft gespecificeerd over 2000 acceptabel zou zijn voor de Inspecteur. De Inspecteur heeft deze wijze van specificeren immers over de jaren 1998 en 1999 ook geaccepteerd. Wat betreft het aantal uren zal belanghebbende echter ieder jaar opnieuw aannemelijk moeten maken dat hij die uren daadwerkelijk ten behoeve van zijn onderneming heeft besteed. Belanghebbende kan aan de acceptatie van de urenspecificaties over 1998 en 1999 door de Inspecteur geen vertrouwen ontlenen dat ook het aantal door hem gestelde uren over 2000 geaccepteerd zal worden door de Inspecteur.
10. Blijkens de urenspecificatie over 2000 stelt belanghebbende dat hij 312 uren heeft besteed aan het verzorgen van de gehele administratie. Uit de urenspecificatie van 1998 blijkt dat belanghebbende in dat jaar 150 uren heeft besteed aan het verzorgen van de administratie. Belanghebbende heeft op de zitting aangegeven dat zijn bedrijf in 2000 niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van 1998. Het Hof acht het daarom onaannemelijk dat belanghebbende in 2000 twee maal zo veel uren als in 1998 heeft besteed aan zijn administratie. Dit geldt temeer nu het belangrijkste deel van de bedrijfsactiviteiten tot oktober 2000 niet kon worden uitgevoerd. Het Hof stelt het aantal uren voor het verzorgen van de administratie in 2000 in goede justitie op 150 uren.
11. Met betrekking tot de door belanghebbende gestelde bestede tijd aan het bewerken van gras- en maïsland acht het Hof onaannemelijk dat belanghebbende daar 300 uren aan heeft besteed in 2000. Immers een deel van het land kon pas bewerkt worden vanaf 1 juni gelet op de beheersovereenkomsten die belanghebbende heeft gesloten met “Landschap R”en “Bureau Beheer Landbouwgronden R”. Daarnaast wordt het land slechts gedurende een aantal maanden (van april tot en met oktober) bewerkt. Dit zou, uitgaande van een bestede tijd van 300 uren, betekenen dat belanghebbende in genoemde periode meer dan 10 uur per week besteedt aan het bewerken van gras- en maïsland. Dit acht het Hof onaannemelijk. Het Hof acht het daarom onaannemelijk dat belanghebbende meer dan 200 uren heeft besteed aan het bewerken van gras- en maïsland.
12. Belanghebbende heeft gesteld dat hij 300 uren heeft besteed aan het afleveren van vleesvarkens, mest uitrijden, schoonmaken en ontsmetten schuren, douchen/omkleden in 2000. In 1998 heeft belanghebbende 325 uren besteed aan deze activiteiten. Het Hof acht het onaannemelijk dat belanghebbende in 2000 bijna evenveel uren heeft besteed aan voornoemde activiteiten als in 1998. Het Hof overweegt daartoe dat belanghebbende in 2000 pas vanaf 7 oktober varkens in zijn stallen had. In 1998 had belanghebbende gedurende het hele jaar varkens in zijn stallen. Het Hof acht wel aannemelijk dat belanghebbende als gevolg van de MKZ-crisis zijn schuren extra heeft moeten ontsmetten. Daarmee rekening houdende acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende meer dan 200 uren heeft besteed aan voornoemde activiteiten in 2000.
13. Op grond van vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2000 meer dan 1254 uren heeft besteed ten behoeve van zijn onderneming.
14. Nu het Hof het aantal uren dat belanghebbende heeft besteed aan de dienstbetrekking op 1358 uren heeft gesteld en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan 1254 uren heeft besteed ten behoeve van zijn onderneming, concludeert het Hof dat belanghebbende niet voldoet aan het grotendeelscriterium voor de zelfstandigenaftrek. De Inspecteur heeft derhalve terecht de zelfstandigenaftrek in het jaar 2000 niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting.
15. Ten slotte merkt het Hof op dat de staatssecretaris van Financiën in zijn besluiten van 28 maart 2001, nr. RTB 2001/1327, en 7 mei, nr. RTB2001/1835, een aantal maatregelen van fiscaal-technische en fiscaal-organisatorische aard heeft getroffen in verband met de MKZ-crisis. Deze maatregelen hebben echter geen betrekking op de toepassing van de zelfstandigenaftrek, zodat ook daarin geen grond kan worden gevonden om alsnog de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2000.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 12 mei 2005 door mr. J.B.H. Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van V.F.R. Woeltjes als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 mei 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.