ECLI:NL:GHARN:2005:AT6469

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/1044
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over bankgarantie en strikte conformiteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door drie appellanten tegen de coöperatie Coöperatieve Rabobank "Oost Betuwe" U.A. De appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte het beginsel van strikte conformiteit heeft gehanteerd bij de uitleg van de bankgarantie, in plaats van de Haviltex-maatstaf toe te passen. De appellanten stellen dat de bankgarantie geen 'afroepkarakter' heeft, wat door het hof wordt verworpen. Het hof oordeelt dat de bankgarantie, zoals deze is opgesteld, wel degelijk aan de strikte voorwaarden voldoet die in de garantie zijn opgenomen. De bank is verplicht om op eerste schriftelijk verzoek van de appellanten tot uitbetaling over te gaan, mits aan de voorwaarden is voldaan. Het hof stelt vast dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, omdat zij de bank in hun appeldagvaarding met de oude naam hebben aangeduid, maar dat deze verschrijving geen invloed heeft gehad op de procedure. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2005 door de eerste civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem.

Uitspraak

24 mei 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/1044 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr H. van Ravenhorst;
tegen:
de coöperatie Coöperatieve Rabobank “Oost Betuwe” U.A.,
gevestigd te Bemmel, gemeente Lingewaard,
geïntimeerde,
procureur: mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 12 oktober 2004 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem in kort geding heeft gewezen tussen appellanten (hierna: [appellanten]) als eisers en geïntimeerde (hierna: de bank) als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 25 oktober 2004 aangezegd van genoemd vonnis van 12 oktober 2004 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de bank voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, en gevorderd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende in hoger beroep, de bank alsnog zal veroordelen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan [appellant] te betalen het bedrag van € 200.000,--, met veroordeling van de bank in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de bank de grieven bestreden, een nadere productie in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, voor zover nodig onder verbetering van de gronden en met verbetering van de schrijffout in de naam van de bank, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Ter zitting van 25 april 2005 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellanten] door mr H. van Ravenhorst, advocaat te Arnhem, en de bank door mr S. Brenninkmeijer, advocaat te Utrecht; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan de bank is bij die gelegenheid akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken.
2.5 Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De vaststaande feiten’ feiten vastgesteld. Aangezien daartegen als zodanig geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Voorafgaand aan de behandeling van de grieven zal het hof ingaan op het niet-ontvankelijkheidsverweer dat de bank onder nrs. 6 en 7 van haar memorie van grieven (lees: antwoord) heeft voorgedragen. Volgens de bank zijn [appellanten] niet ontvankelijk in hun hoger beroep, omdat zij in hun appeldagvaarding de bank niet hebben aangeduid met haar huidige naam (Coöperatieve Rabobank “Oost Betuwe” U.A.), maar met haar oude naam (Coöperatieve Rabobank “Over-Betuwe” U.A.).
4.2 Uit de processtukken blijkt dat beide partijen de bank in eerste aanleg wel hebben aangeduid met haar nieuwe (sinds 1 september 2004) gewijzigde naam, maar dat de voorzieningenrechter – naar ook de bank aanneemt: als gevolg van een kennelijke verschrijving – in het bestreden vonnis de oude naam van de bank heeft gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat de bank – met het overnemen van deze verschrijving in de appeldagvaarding – in haar verweer is geschaad, noch dat deze verschrijving anderszins op enigerlei wijze tot misverstand of benadeling van de bank heeft geleid. Het hof kan deze verschrijving derhalve verbeteren door de bank in het onderhavige arrest aan te duiden met haar huidige naam en het bestreden vonnis verstaan als te zijn gewezen tussen enerzijds [appellanten] en anderzijds de coöperatie Coöperatieve Rabobank “Oost Betuwe” U.A. Anders dan de bank in haar memorie van grieven (lees: antwoord) opmerkt, impliceert voornoemde verschrijving niet dat een niet-bestaande rechtspersoon is gedagvaard. Niet-ontvankelijkheid is derhalve niet op haar plaats.
4.3 In hoger beroep hebben [appellanten] in de eerste plaats betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte het beginsel van strikte conformiteit heeft gehanteerd, in plaats van de bankgarantie uit te leggen volgens de Haviltex-maatstaf. Volgens [appellanten] heeft de voorliggende garantie – anders dan de garanties die werden beoordeeld in de door de voorzieningenrechter genoemde arresten van de Hoge Raad (HR 9 juni 1995, NJ 1995, 639 en HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309) – geen ‘afroepkarakter’.
4.4 Deze grief wordt verworpen. De door de bank gestelde garantie vermeldt onder ‘vereisten voor een beroep op de garantie’ dat de bank zich verplicht ‘op eerste schriftelijk verzoek’ van [appellanten] (welk verzoek slechts moet bevatten de mededeling dat [X.] jegens hen in verzuim is, alsmede een opgave van het gevorderde bedrag) tot uitbetaling over te gaan. De enige nadere voorwaarde is de (door de voorzieningenrechter onder 4. van de vaststaande feiten geciteerde) bijzondere bepaling dat het beroep op de bankgarantie pas mogelijk is, nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat het arbitraal niet zal worden vernietigd. Tot slot vermeldt de tekst van de garantie nog dat een beroep daarop dat niet aan alle gestelde vereisten voldoet, niet zal worden gehonoreerd.
4.5 Uit deze inhoud van de bankgarantie – waarvan ter zitting is komen vast te staan dat de advocaat van [appellanten] deze heeft gezien voordat hij namens zijn cliënten het beslag gedeeltelijk heeft opgeheven – blijkt dat deze geheel los staat van de tussen [appellanten] en [X.] levende geschilpunten, doordat daarin uitbetaling slechts afhankelijk wordt gesteld van het al dan niet vernietigen van het arbitraal vonnis door de rechtbank. Daaruit volgt dat alle betrokken partijen deze garantie slechts hebben kunnen opvatten als een afroepgarantie, zodat inderdaad – overeenkomstig het oordeel van de voorzieningenrechter – een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden is.
4.6 Voorts bepleiten [appellanten] dat ook met strikte toepassing van de in de garantie gestelde voorwaarde moet worden geconcludeerd dat aan die voorwaarde is voldaan. In het verlengde van het voorgaande moet ook dit betoog worden verworpen. Nu de rechtbank het arbitrale vonnis gedeeltelijk heeft vernietigd, kan – strikt genomen, dus geabstraheerd van de verdere inhoud van het vonnis en de onderliggende rechtsverhouding – nooit aan de gestelde voorwaarde (‘niet zal worden vernietigd’) zijn voldaan. Het antwoord op de vraag hoe groot of klein het vernietigde deel van de beslissing is ten opzichte van het wel in stand gelaten deel, is daarbij niet relevant.
4.7 Daarnaast klagen [appellanten] over rechtsoverweging 5 en 6 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter in het door [appellanten] gestelde onvoldoende grond vindt voor het oordeel dat de weigering van de bank om tot betaling over te gaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In het bijzonder hebben [appellanten] in dat kader naar voren gebracht dat de rechtbank het arbitrale vonnis voor 99% in stand heeft gelaten, dat [appellanten] hebben aangeboden het geschilpunt waarop de vernietiging betrekking had geheel op de door [X.] gewenste wijze af te wikkelen, en dat dit een en ander aan de bank bekend was (of had moeten zijn op basis van bescheiden waarover de bank reeds beschikte op het moment dat zij betaling weigerde). Voorts hebben [appellanten] in dit verband onder meer erop gewezen dat zij groot belang hebben bij uitbetaling door de bank, nu [X.] al het mogelijke doet om betalingen aan [appellanten] te voorkomen.
4.8 Deze omstandigheden kunnen naar het voorlopig oordeel van het hof noch op zichzelf, noch gewogen in samenhang met elkaar en met hetgeen overigens is gesteld en gebleken, leiden tot het oordeel dat in het voorliggende geval het beroep van de bank op een strikte toepassing van de in de garantie opgenomen voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In het algemeen geldt bij een garantie als de onderhavige dat de bank bij haar stellingname niet alleen de belangen van begunstigden als [appellanten] in het oog moet houden, maar ook het belang van de degene die opdracht gaf tot het stellen van de garantie, in dit geval [X.]. Daarbij zal, in het verlengde van de voor garanties als deze noodzakelijke strikte toepassing, ook de redelijkheid en billijkheid slechts in uitzonderlijke situaties meebrengen dat de bank de – immers door alle partijen juist gewenste – abstractie van het onderliggende geschil moet laten varen. Dit geldt te meer nu op basis van het in deze zaak over en weer gestelde voorshands niet kan worden geconcludeerd dat [X.] zich met betrekking tot kwesties rond het opstellen van de garantie of de uitbetaling daarvan heeft schuldig gemaakt aan bedrog of willekeur. In dat verband speelt tot slot nog een rol dat [appellanten] voorafgaand aan de gedeeltelijke opheffing van hun beslag kennis konden nemen van de voorgestelde tekst van de garantie (waaruit de strikte toepassing voortvloeit) en dat zij – indien zij dat hadden gewild – op die tekst invloed hadden kunnen uitoefenen.
4.9 Voor zover ook in het door [appellanten] onder nr. 18 van hun memorie van grieven gestelde een grief moet worden gelezen, moet ook deze worden verworpen, reeds omdat [appellanten] daarbij geen belang hebben. Noch de aanwezigheid van [X.] ter zitting in eerste aanleg, noch zijn (gestelde) weigering vragen te beantwoorden, noch het niet-vermelden van dit een en ander in het bestreden vonnis is in het licht van het voorgaande relevant voor de uitkomst van dit geding.
5 Slotsom
5.1 Het hoger beroep is vergeefs ingesteld, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 12 oktober 2004;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van begroot op € 894,-- voor salaris van de procureur en op € 288,-- voor griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Van den Brink, Korthals Altes en Rinzema en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2005.