ECLI:NL:GHARN:2005:AT6094

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-00105
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opbouw van een kostenegalisatiereserve voor pensioen door een vennootschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 9 mei 2005, staat de opbouw van een kostenegalisatiereserve voor pensioen centraal. De belanghebbende, X BV, had bezwaar aangetekend tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag, gedateerd op 4 augustus 2001, was gebaseerd op een belastbaar bedrag van f 56.662, inclusief heffingsrente. De Inspecteur handhaafde de aanslag na het bezwaarschrift van belanghebbende, wat leidde tot het beroep bij het Hof.

De kern van het geschil betreft de vraag of de kostenegalisatiereserve voor pensioen lineair mag worden opgebouwd, zoals de belanghebbende betoogt, of dat actuariële opbouw vereist is, zoals de Inspecteur stelt. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende een intentieovereenkomst had met haar directeuren voor het uitkeren van pensioen, en dat er geen geschil was over het recht om een kostenegalisatiereserve te vormen. De belanghebbende wenste deze reserve lineair op te bouwen, wat resulteerde in een jaarlijkse dotatie van f 39.010. De Inspecteur daarentegen stelde dat actuariële opbouw noodzakelijk was, wat leidde tot een lagere dotatie van f 19.481.

Het Hof oordeelde dat de lineaire opbouw niet in overeenstemming was met goed koopmansgebruik, en dat bij de bepaling van de jaarlijkse dotatie rekening gehouden moest worden met een rentefactor en sterftekansen. Het Hof verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat de argumenten van de Inspecteur valide waren. De belanghebbende's verzoek om vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 03/00105
U i t s p r a a k
op het beroep van X BV te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1999 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. De aanslag, gedagtekend 4 augustus 2001, is berekend naar een belastbaar bedrag van f 56.662. Aan heffingsrente is f 426 in rekening gebracht.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 3 december 2002 de aanslag gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 3 januari 2003 en aangevuld op 14 februari 2003, waarbij bijlagen zijn overgelegd.
2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen.
2.3. Partijen hebben het hof schriftelijk toestemming verleend de zaak zonder onderzoek ter zitting af te doen.
3. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. Blijkens twee op 31 december 1998 opgemaakte intentieovereenkomsten heeft belanghebbende jegens haar beide directeuren het stellige voornemen uitgesproken om aan hen een ouderdomspensioen, een nabestaandenpensioen en een overbruggingspensioen uit te keren.
3.2. Voor het onderhavige jaar is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende ter zake een kostenegalisatiereserve mag vormen.
3.3. Belanghebbende wenst de kostenegalisatiereserve voor het pensioen lineair op te bouwen. Deze opbouw resulteert in een jaarlijks dotatie van f 39.010. De inspecteur is van mening dat actuariële opbouw geboden is, hetgeen resulteert in een dotatie in 1999 van f 19.481. Met het verschil, een bedrag van f 19.529, heeft de Inspecteur het aangegeven belastbaar bedrag van ƒ 37.133 verhoogd tot ƒ 56.662.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of de kostenegalisatiereserve lineair mag worden opgebouwd, hetgeen belanghebbende bepleit, dan wel dat bij opbouw van de reserve moet worden uitgegaan van actuariële opbouw, hetgeen de inspecteur verdedigt.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
4.4. Belanghebbende verzoekt vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 37.133.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende is van mening dat artikel 9b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) niet van toepassing is op de vorming van een reserve tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet (tekst: 1998), welke laatste bepaling op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 toepassing vindt.
Belanghebbende stelt daartoe
a) dat in artikel 9b van de Wet wordt gesproken over verplichtingen, terwijl een reserve ex artikel 13 van de Wet nu juist niet het karakter van een verplichting heeft, en
b) dat indien artikel 9b van de Wet op de reserves als bedoeld in artikel 13 van de Wet van toepassing zou zijn, in het laatstgenoemde artikel wel een verwijzing zou zijn gemaakt naar artikel 9b, zoals in het derde lid van artikel 13 wel een verwijzing is opgenomen naar artikel 9a van de Wet.
5.2. Naar de mening van de Inspecteur strookt een lineaire opbouw van de pensioenvoorziening niet met de in artikel 9b van de Wet neergelegde bedoeling van de wetgever. Ook vóór de invoering van artikel 9b stond al vast dat een reserve als de onderhavige met inachtneming van rente en sterftekansen moet worden berekend. De inspecteur wijst in dit verband op HR 11 juli 1984, nr. 22 146, BNB 1985/1, in welk arrest de Hoge Raad heeft geoordeeld over een VUT-kostenegalisatiereserve.
5.3. Het Hof is van oordeel dat goed koopmansgebruik meebrengt dat ook bij de bepaling van de grootte van de jaarlijkse dotatie aan een reserve als de onderhavige rekening moet worden gehouden met een rentefactor en met sterftekansen. Dat het per 1 januari 1995 in de Wet opgenomen artikel 9b niet met zoveel woorden in artikel 13 van de Wet is genoemd, doet daaraan niet af.
5.4. Het Hof wijst erop, dat artikel 9b in de Wet is opgenomen omdat volgens de indieners van het desbetreffende wetsvoorstel voor lineaire opbouw van pensioenvoorzieningen – welke opbouw in de rechtspraak bij eigen beheer van deze voorzieningen op grond van eenvoud was toegestaan – geen goede grond meer bestond, nu door de ontwikkeling van de computertechniek de vaststelling van pensioenvoorzieningen op actuariële grondslag eenvoudig was geworden.
5.5. Niet valt in te zien dat de aan artikel 9b van de Wet ten grondslag liggende argumentatie welke geldt voor verplichtingen, niet zou gelden voor de opbouw van een pensioenvoorziening die enkel is gegrond op een stellig voornemen.
5.6. Belanghebbendes grief faalt derhalve.
6. Proceskosten
Voor een veroordeling in proceskosten acht het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 9 mei 2005 door mr F.J.P.M. Haas, voorzitter, mrs Van Amsterdam en Van Well, en op die dag uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
(A.M.W. van der Waerden) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 9 mei 2005.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.