4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het door de Ambtenaar overgelegde taxatierapport is het Hof van oordeel dat de onderhavige woonruimte een gemeubileerde woning is in de zin van de verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Apeldoorn.
4.2. Artikel 4 van de verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Apeldoorn luidt als volgt:
Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor
het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.
2. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting
berekend naar de waarde.
3. De vaststelling van de waarde geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met
220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen.
4.3. Artikel 5 van de verordening luidt als volgt:
Belastingtarief
De belasting bedraagt bij een waarde van:
- minder dan € 45.000,- € 65,-
- € 45.000,- of meer, doch minder dan € 90.000,- € 380,-
- € 90.000,- of meer, doch minder dan € 135.000,- € 950,-
- € 135.000,- of meer, doch minder dan € 225.000,- € 1.690,-
- € 225.000,- of meer € 3.480,-
4.4. Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde acht het Hof aannemelijk dat voor het belastingobject waarvan de onderhavige woning deel uitmaakt voor het jaar 2002 geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld.
4.5. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de forensenbelasting berekend naar de waarde (artikel 4, lid 2, van de verordening).
4.6. De Ambtenaar maakt met het door hem overgelegde taxatierapport aannemelijk dat de waarde, als bedoeld in artikel 4, lid 3, van de verordening, dat wil zeggen de waarde van het object inclusief 250 m² grond, € 80.000 bedraagt.
4.7. Het Hof kent in dit verband geen bewijskracht toe aan het door belanghebbende overgelegde rapport omdat daaruit niet kan worden opgemaakt of de grond is meegetaxeerd en evenmin in hoeverre rekening is gehouden met de door belanghebbende voor de opstal betaalde aankoopprijs van ƒ 93.000.
4.8. De tariefbepaling (artikel 5) van de verordening is verbindend. Het Hof verwijst naar zijn uitspraak van 26 juli 2004, nr. 02/04399, waarvan een kopie aan dit proces-verbaal is gehecht.
4.9. Belanghebbende maakt evenwel feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat de Ambtenaar ten aanzien van belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Tussen partijen staat vast dat de Ambtenaar voor het belastingjaar 2002 in een aantal gevallen, waarin wel waardebeschikkingen op basis van de Wet waardering onroerende zaken voor vergelijkbare recreatiewoningen zijn afgegeven, de WOZ-waarde uitsluitend op de waarde van de grond heeft gesteld. Deze handelwijze was gebaseerd op een oud uitgangspunt dat stacaravans e.d. in alle gevallen roerende zaken zijn en op het gedurende vele jaren achterwege laten van een onderzoek op basis waarvan had kunnen worden vastgesteld welke objecten roerend dan wel onroerend zijn.
4.10. Naar het oordeel van het Hof had het de Ambtenaar al sinds vele jaren bekend behoren te zijn dat dit uitgangspunt onjuist was en dat stacaravans e.d. die aan bepaalde eisen voldoen onroerend zijn en samen met de ondergrond één zaak vormen. In de afgelopen jaren door de Hoge Raad gewezen arresten bevatten op dit punt slechts een bevestiging van oude jurisprudentie. Naar het oordeel van het Hof is in deze gevallen sprake van een gemeentelijk beleid, gebaseerd op een onjuist juridisch uitgangspunt, waarvan bekend was, dat het, ook voor de toepassing van de forensenbelasting, tot begunstiging van bepaalde recreanten leidde.
4.11. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, als gebruiker/houder van de opstal en de grond, voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de forensenbelasting in vergelijkbare omstandigheden verkeert als eigenaren van recreatiewoningen en percelen grond op recreatieterreinen binnen de gemeente Apeldoorn en dat belanghebbende niet anders mag worden behandeld nu voor het bij hem in gebruik zijnde perceel met woning geen WOZ-beschikking is afgegeven.
4.12. Ook hetgeen de Ambtenaar overigens heeft aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof niet om ten aanzien van belanghebbende wel de waarde van de opstal voor de bepaling van de heffingsgrondslag mede in aanmerking te nemen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat aan de eigenaar van het landgoed een WOZ-beschikking is afgegeven waarin de waarde van het bij belanghebbende in gebruik zijnde perceel mede is opgenomen.
4.13. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel is het beroep gegrond. De aanslag dient te worden verminderd tot één naar een heffingsgrondslag van € 17.000 (de waarde van de grond).