ECLI:NL:GHARN:2005:AS7898

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/1166
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Houtman
  • A. Groen
  • H. Hugenholtz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke schadevergoeding voor architectenbureau na ongeoorloofd gebruik van ontwerp door opdrachtgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een architectenbureau en JPO Projecten B.V. Het hof oordeelde dat het architectenbureau recht heeft op een materiële schadevergoeding wegens gederfde auteursrechtelijke licentievergoeding, omdat JPO het ontwerp van het architectenbureau zonder toestemming heeft gebruikt. Het hof verduidelijkte dat de schadevergoeding niet gelijk is aan het volledige honorarium dat het architectenbureau zou hebben ontvangen bij uitvoering van het ontwerp, omdat dit honorarium ook andere posten omvat, zoals bouwvoorbereiding en uitvoering. Het hof heeft de vergoedingsplicht van JPO met ongeveer 50% verminderd, omdat de schade mede het gevolg was van omstandigheden die aan het architectenbureau konden worden toegerekend.

De zaak begon met een hoger beroep van het architectenbureau tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003. JPO had in het principaal appel verweer gevoerd en incidenteel appel ingesteld tegen het vonnis. Het hof behandelde eerst de grieven in het incidenteel appel, waarbij JPO betoogde dat zij gerechtigd was het ontwerp uit te voeren op basis van de opzegging van de overeenkomst met het architectenbureau. Het hof verwierp deze grieven en oordeelde dat de uiterlijke vormgeving van het ontwerp van het architectenbureau en het door JPO gerealiseerde ontwerp een treffende gelijkenis vertoonden, wat duidt op auteursrechtinbreuk.

Het hof concludeerde dat JPO niet gerechtigd was om het ontwerp zonder toestemming te gebruiken en dat het architectenbureau recht had op een schadevergoeding. Uiteindelijk werd JPO veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 50.000,= aan het architectenbureau, te vermeerderen met wettelijke rente, en werden de proceskosten gecompenseerd. Dit arrest is van belang voor de bescherming van auteursrechten in de architectuur en de verplichtingen van opdrachtgevers.

Uitspraak

15 februari 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2003/1166
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1 de maatschap [..] Architecten,
gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
2 [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3 [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
principaal appellanten, incidenteel geïntimeerden,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JPO Projecten B.V.,
gevestigd te Elst, gemeente Overbetuwe,
principaal geïntimeerde, incidenteel appellante,
procureur: mr. T.J. van Veen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar het vonnis van 13 augustus 2003 dat de rechtbank Arnhem tussen principaal appellanten (hierna ook te noemen: [architectenbureau]) als eisers in conventie / verweerders in reconventie en principaal geïntimeerde (hierna ook te noemen: JPO) als gedaagde in conventie / eiseres in reconventie heeft gewezen. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [architectenbureau] heeft bij exploot van 4 november 2003 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis met dagvaarding van JPO voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [architectenbureau] twee grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, voorwaardelijk bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, JPO alsnog zal veroordelen om aan [architectenbureau] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen ten titel van schadevergoeding de som van € 323.587,=, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2002 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van JPO in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 JPO heeft bij memorie van antwoord in het principaal appèl tevens memorie van grieven in het incidenteel appèl, verweer gevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en - onder aanvoering van zes grieven - incidenteel appèl ingesteld tegen het vonnis van 13 augustus 2003. JPO heeft daarbij geconcludeerd:
- in het principaal appèl: dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het door [architectenbureau] ingestelde appèl zal afwijzen, met veroordeling van [architectenbureau] in de kosten van het principaal appèl;
- in het incidenteel appèl: dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen gewezen vonnis zal vernietigen en alsnog [architectenbureau] haar vordering zal ontzeggen, met veroordeling van [architectenbureau] in de kosten van het incidenteel appèl alsook de kosten van het geding in eerste aanleg.
2.4 In het incidenteel appèl heeft [architectenbureau] bij memorie van antwoord verweer gevoerd, producties overgelegd en voorwaardelijk bewijs aangeboden. [architectenbureau] heeft daarbij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door JPO ingestelde incidenteel appèl zal afwijzen, met veroordeling van JPO in de kosten van het incidenteel appèl.
2.5 Ter terechtzitting van het hof van 16 december 2004 hebben partijen de zaak doen bepleiten, waarbij namens JPO het woord is gevoerd door mr. A. Robustella, advocaat te Ede, en namens [architectenbureau] door mr. M.P.H. Winters, advocaat te Arnhem, overeenkomstig door hen overgelegde pleitnota's.
2.6 Vervolgens zijn de procesdossiers overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Tegen de overwegingen van de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het hof ziet aanleiding allereerst de grieven in het incidenteel appèl te behandelen, omdat die van de verste strekking zijn.
4.2 De eerste grief in het incidenteel appèl is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat JPO, op wie de stelplicht en de bewijslast rust dat geen sprake is van ontlening aan het ontwerp van [architectenbureau], onvoldoende heeft gesteld in het licht van de door [architectenbureau] aangevoerde oordelen van in dit verband deskundige personen.
4.3 JPO voert aan dat zij wel voldoende heeft gesteld, nu zij heeft aangetoond dat [architectenbureau] zelf het standpunt heeft ingenomen dat de door JPO verlangde wijzigingen in het definitief ontwerp leiden tot een nieuw ontwerp. Hierbij heeft JPO verwezen naar het besprekingsverslag bij het schrijven van [architectenbureau] van 24 november 1999 (“De aanpassingen (…) gaan terug tot het maken van een (gedeeltelijk) nieuw ontwerp”) en het schrijven van [architectenbureau] van 14 februari 2000 (“Indien bovengenoemde veranderingen gerealiseerd moeten worden is er sprake van een nieuw ontwerp”). Voorts voert JPO aan dat het niet anders kan dan dat de uiterlijke vormgeving van het ontwerp van [architectenbureau] en het ontwerp dat door JPO is gerealiseerd, onmiskenbaar een treffende gelijkenis vertonen, omdat de gemeente Huissen de uiterlijke vormgeving dwingend aan JPO heeft opgelegd. Volgens JPO hebben de door [architectenbureau] aangehaalde deskundigen er geen rekening mee gehouden dat de door de gemeente Huissen opgelegde contractuele verplichtingen geen ruimte hebben gelaten aan JPO met betrekking tot de uiterlijke vormgeving, waardoor JPO geen mogelijkheid had voor een ontwerp met een geheel eigen, persoonlijk karakter. Naar de mening van JPO heeft [architectenbureau] ten aanzien van de uiterlijke vormgeving van het medisch centrum met appartementen de oorspronkelijkheid prijsgegeven, namelijk door de gemeente Huissen toe te staan die uiterlijke vormgeving te laten opnemen in het bestemmingsplan. Dientengevolge, aldus JPO, heeft het ontwerp van [architectenbureau] een publiek karakter gekregen. JPO verbindt hieraan de conclusie dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van auteursrechtinbreuk de gelijkenis in uiterlijke vormgeving niet maatgevend is, maar dat auteursrecht(bescherming) enkel nog rust op de aspecten plattegronden, maatvoering, materiaalkeuze en detaillering, op welke aspecten het door JPO gerealiseerde ontwerp zich onderscheidt van dat van [architectenbureau].
4.4 Het hof verwerpt de grief. Het feit dat [architectenbureau] in de door JPO genoemde stukken heeft gesproken over een nieuw ontwerp met betrekking tot de door JPO gewenste wijzigingen van het oorspronkelijk ontwerp in verband met het verlagen van de bouwsom tot fl. 6.000.000,=, houdt geen erkenning in van [architectenbureau] dat het uiteindelijk door JPO gerealiseerde ontwerp zich voldoende onderscheidt van het ontwerp van [architectenbureau]. Voorts verwerpt het hof de stelling van JPO dat de uiterlijke vormgeving niet maatgevend is, nu die eenmaal in het bestemmingsplan is voorgeschreven. Hierbij overweegt het hof dat het Arbitrage Instituut Bouwkunst in het tussen partijen gewezen vonnis van 31 mei 2000 heeft geoordeeld dat ook binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten en de door de gemeente in het bestemmingsplan gevraagde beeldkwaliteit het zeer wel mogelijk is om een van het oorspronkelijk ontwerp afwijkend nieuw ontwerp te maken met een geheel eigen, binnen het bestemmingsplan aanvaardbaar karakter. Dat het bestemmingsplan wat de uiterlijke vormgeving betreft ruimte tot afwijking toelaat, is ook naar het oordeel van de Raad van Beroep voor het Toezicht van de Koninklijke Maatschappij tot bevordering van de Bouwkunst BNA het geval, blijkens zijn beslissing van 22 maart 2002 op de tegen de architect [...], de “maker” van het door JPO gerealiseerde ontwerp, ingediende klacht: “Het zich bij de stukken bevindende bestemmingsplan kan op geen andere wijze worden gelezen dan dat het wat betreft de onderhavige bebouwing met een gezondheidscentrum annex appartementen in zeer algemene termen is gesteld. Dit bestemmingsplan laat invulling van die bestemming in velerlei varianten toe.” Naar het oordeel van het hof heeft JPO dit op zichzelf niet betwist, maar heeft zij gesteld dat zij door de gemeente Huissen contractueel was verplicht een bouwplan te realiseren waarbij richtinggevend was het voorlopig ontwerp medisch centrum, getekend door [architectenbureau]. Daardoor diende de uiterlijke vormgeving van het bouwplan te voldoen aan het uiterlijk zoals zij uit de maquettefoto’s van het ontwerp van [architectenbureau] bleek. Het hof stelt vast dat JPO erkent dat de uiterlijke vormgeving van het ontwerp dat door JPO is gerealiseerd “onmiskenbaar een treffende gelijkenis” vertoont met het ontwerp van [architectenbureau]. Gegeven deze treffende gelijkenis, die ook naar het oordeel van het hof duidelijk het geval is, alsmede gelet op de uitlating van de door JPO ingeschakelde architect [...] dat hij niet een nieuw (aangepast) plan heeft gemaakt, doch in het bestaande plan van [architectenbureau] de wijzigingen heeft verwerkt die door JPO werden voorgeschreven, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat sprake is geweest van ontlening. Het feit dat JPO stelt dat zij daartoe door de gemeente Huissen contractueel was verplicht, vormt geen rechtvaardigingsgrond voor het zonder toestemming van [architectenbureau] gebruiken van het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van [architectenbureau].
4.5 De tweede grief in het incidenteel appèl is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat artikel 34 van de Standaardvoorwaarden 1997 Rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect (SR 1997) niet van toepassing is, aangezien op basis van het oordeel van de arbiter ervan moet worden uitgegaan dat de opzegging is gegrond op artikel 29 SR 1997.
4.6 JPO wijst erop dat zij bij schrijven van haar raadsman van 16 augustus 2000 de overeenkomst met [architectenbureau] heeft opgezegd onder verwijzing naar de artikelen 28, 29 en 30 SR 1997. Voorts wijst JPO op de inhoud van artikel 34 lid 1 SR 1997:
1. De opdrachtgever heeft het recht zonder tussenkomst of goedkeuring van de architect diens ontwerp uit te voeren indien:
a. (…);
b. de opdrachtgever de opdracht heeft opgezegd op grond van het bepaalde in de artikelen 25 lid 3, 26 lid 3, 28 of 30.
Volgens JPO dient hieruit geconcludeerd te worden dat zij ingevolge artikel 34 SR 1997 gerechtigd is het ontwerp van [architectenbureau] uit te voeren. JPO voegt hieraan toe dat in het onderhavige geval aan [architectenbureau] geen vergoeding voor auteursrechten toekomt, nu [architectenbureau] een tegenprestatie voor het gebruik/realiseren van het gewijzigde ontwerp willens en wetens heeft geweigerd door het afwijzen van het compromisvoorstel van JPO, zoals verwoord in haar schrijven van 26 november 1999. Verder staat volgens JPO het feit dat [architectenbureau] zowel civielrechtelijk als tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, waardoor de belangen van JPO zijn geschaad, in de weg aan het recht op financiële vergoeding.
4.7 Het hof verwerpt ook de tweede grief. Wat er ook zij van de toepasselijkheid van artikel 34 SR 1997, deze bepaling geeft de opdrachtgever niet het recht om het ontwerp van de architect te wijzigen en dit gewijzigde ontwerp vervolgens uit te voeren. Voorts bepaalt lid 6 van artikel 34 SR 1997: “Voor zover het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 daarop geen inbreuk maakt, blijft het auteursrecht van de architect overigens onverlet.” Dit betekent dat, nu de leden 1 tot en met 5 van artikel 34 geen regeling bevatten ten aanzien van de vergoeding van de architect voor diens auteursrechten in de situatie dat de opdrachtgever de opdracht heeft opgezegd op grond van het bepaalde in de artikelen 28 of 30, de opdrachtgever voor het gebruik van het ontwerp van de architect een auteursrechtvergoeding dient te betalen. Daaraan doet niet af dat [architectenbureau] een compromis-voorstel van JPO heeft afgewezen. Evenmin doet daaraan af dat de architect civielrechtelijk of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Wat de door JPO geleden schade betreft, heeft het Arbitrage Instituut Bouwkunst in het tussen partijen gewezen vonnis van 25 maart 2002 [architectenbureau] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan JPO (naast de veroordeling van [architectenbureau] tot restitutie van het door JPO betaalde honorarium).
4.8 De derde grief in het incidenteel appèl is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat [architectenbureau] zich op grond van haar persoonlijkheidsrecht (artikel 39 SR 1997 en artikel 25 Auteurswet 1912) kan verzetten tegen de door JPO aangebrachte wijzigingen.
4.9 In de toelichting op de grief beroept JPO zich op hetgeen zij in het kader van de eerste twee grieven heeft aangevoerd, waaraan zij de conclusie verbindt dat [architectenbureau] geen auteursrechtelijke claim op het door JPO gerealiseerde ontwerp toekomt en dat, gelet op artikel 34 tot en met 39 SR 1997, aan artikel 25 Auteurswet 1912 geen werking meer toekomt.
4.10 Wegens de ongegrondheid van de eerste twee grieven dient de derde grief hetzelfde lot te delen.
4.11 De vierde grief in het incidenteel appèl is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn dat JPO inbreuk maakt op het auteursrecht van [architectenbureau] door haar ontwerp te ontlenen aan dat van [architectenbureau], zonder dat [architectenbureau] hiervoor enige vergoeding krijgt.
4.12 In de toelichting op de grief voert JPO aan dat deze grief in zekere zin een herhaling is van hetgeen de rechtbank in het kader van de grieven 1 tot en met 3 is verweten. JPO benadrukt dat zij onder de gegeven omstandigheden niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan, waartoe zij ook werd genoodzaakt door de gemeente Huissen.
4.13 Nu in het kader van deze grief geen andere argumenten worden aangevoerd dan ten aanzien van de vorige drie grieven, moet ook deze grief worden verworpen.
4.14 De vijfde incidentele grief faalt eveneens. Door middel van deze grief maakt JPO bezwaar tegen de door de rechtbank aan [architectenbureau] toegekende schadevergoeding. Daarbij baseert JPO zich op het onjuist bevonden standpunt dat zij het auteursrecht van [architectenbureau] niet heeft geschonden en dat er geen rechtsgrond bestaat voor de door [architectenbureau] gevorderde schadevergoeding. Het subsidiaire beroep op matiging van de schadevergoeding op grond van artikel 6:101 BW, komt hierna onder 4.20 aan de orde.
4.15 De zesde grief in het incidenteel appèl is gericht tegen de compensatie van de proceskosten. Volgens JPO heeft de rechtbank dit ten onrechte gedaan, omdat in de visie van JPO de vordering van [architectenbureau] had moeten worden afgewezen. Ook indien het hof het door de rechtbank in conventie uitgesproken vonnis zou bekrachtigen, bestaat er naar de mening van JPO nog steeds reden [architectenbureau] in de kosten van het conventionele geding in eerste aanleg te veroordelen, nu [architectenbureau] in dat geding in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.
4.16 De grief faalt. Zoals blijkt uit hetgeen hierna onder 4.20 wordt overwogen, zal alsnog een deel van de door [architectenbureau] gevorderde materiële schadevergoeding worden toegewezen. In verband daarmee acht het hof kostencompensatie in eerste aanleg op haar plaats, nu beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
4.17 Het voorgaande voert tot de conclusie dat het incidenteel appèl ongegrond is. JPO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten daarvan worden veroordeeld.
4.18 De eerste grief in het principaal appèl houdt in dat de rechtbank de schade van [architectenbureau] op onjuiste wijze heeft begroot door slechts vergoeding van immateriële schade (waaronder reputatieschade) toe te kennen en te verzuimen [architectenbureau] schadeloos te stellen voor het onrechtmatig gebruik van haar ontwerp door JPO.
4.19 In de toelichting op de grief voert [architectenbureau] het volgende aan. Zij berust in de beslissing van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op reputatieschade en gederfde winst over eventuele vervolgwerkzaamheden. Wèl wenst [architectenbureau] toewijzing van haar vordering tot vergoeding van de (materiële) schade die zij heeft geleden doordat JPO, zonder daartoe gerechtigd te zijn, het ontwerp van [architectenbureau] heeft uitgevoerd, althans een ontwerp heeft uitgevoerd dat in sterke mate op het ontwerp van [architectenbureau] is gebaseerd. Hierdoor heeft JPO inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [architectenbureau] en onrechtmatig gehandeld jegens [architectenbureau]. JPO heeft door haar onrechtmatige handelswijze de beschikking gekregen over het ontwerp van [architectenbureau] zonder daarvoor te hoeven betalen. [architectenbureau] stelt dat die (materiële) schade gelijk is aan het bedrag van het architectenhonorarium waarop zij bij uitvoering van haar ontwerp aanspraak zou hebben gehad, berekend conform de SR 1997, klasse 5, op basis van de bouwsom van fl. 8.300.000,= (€ 3.766.375,=), namelijk € 334.830,=, te verminderen met het honorarium dat JPO aan de architect [...] heeft betaald, te weten fl. 68.851,= ofwel € 31.243,=, zodat resteert een bedrag van € 303.587,=. Tezamen met het door de rechtbank toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 20.000,= bedraagt de totale schadevergoedingsvordering van [architectenbureau] € 323.587,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg.
4.20 Het hof is van oordeel dat [architectenbureau] recht heeft op materiële schadevergoeding wegens gederfde auteursrechtelijke licentievergoeding, nu JPO het ontwerp van [architectenbureau] zonder toestemming heeft gebruikt. Deze vergoeding is evenwel niet gelijk te stellen met het gehele honorarium waarop [architectenbureau] aanspraak zou hebben kunnen maken bij uitvoering van haar ontwerp, omdat, zoals blijkt uit artikel 75 SR 1997, in dat honorarium ook een vergoeding voor andere posten dan de eigenlijke ontwerpactiviteiten is begrepen, zoals vergoeding voor de bouwvoorbereiding en de uitvoering en oplevering. Als auteursrechtelijk relevante werkzaamheden kunnen wèl worden aangemerkt de kosten voor het voorlopig ontwerp en voor het definitief ontwerp, welke respectievelijk 12% en 20% van het architectenhonorarium uitmaken, dus tezamen 32%. Voorts is het hof van oordeel dat [architectenbureau] bij de berekening van haar schade ten onrechte is uitgegaan van een bouwsom van fl. 8.300.000,=, nu tussen partijen een bouwsom van fl. 4.612.000,= was overeengekomen. Het hof zal bij de begroting van de schade uitgaan van dit laatste bedrag. Ook ziet het hof aanleiding de vergoedingsplicht van JPO met ongeveer 50% te verminderen, omdat de schade van [architectenbureau] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [architectenbureau] kan worden toegerekend, namelijk dat [architectenbureau], zoals is vastgesteld in het arbitrale vonnis van 25 maart 2002, verwijtbaar is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen jegens JPO. Weliswaar heeft JPO in verband daarmee een schadevergoeding ontvangen, maar die schadevergoeding is ingevolge artikel 18 SR 1997 beperkt geweest tot het bedrag dat [architectenbureau] met JPO was overeengekomen voor de tot dan toe verrichte werkzaamheden, te weten fl. 89.835,=. Alles overziende acht het hof een materiële schadevergoeding van € 30.000,= redelijk en billijk. In zoverre slaagt de grief. Voor matiging tot nihil, zoals door JPO bepleit, ziet het hof geen grond.
4.21 De tweede grief is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie. Volgens [architectenbureau] dient zij bij toewijzing van haar vordering ter zake van de materiële schade te worden aangemerkt als de in overwegende mate in het gelijk gestelde partij en dient JPO alsnog in de proceskosten te worden veroordeeld.
4.22 Het hof verwerpt de grief. Zoals is overwogen onder 4.20, komt slechts een beperkt deel van de door [architectenbureau] gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking, zodat [architectenbureau] niet is aan te merken als de grotendeels in het gelijk gestelde partij.
4.23 De conclusie is dat het principaal appèl gedeeltelijk gegrond is. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal JPO, in plaats van het reeds toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 20.000,=, worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 50.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2002 tot aan de dag der voldoening. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Nu het principaal appèl gedeeltelijk gegrond is, zullen de proceskosten in het principaal appèl worden gecompenseerd.
5 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003, voor zover JPO is veroordeeld tot betaling aan [architectenbureau] van een schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,= en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt JPO tot betaling aan [architectenbureau] van een schadevergoeding tot een bedrag van € 50.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2002 tot aan de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in het principaal appèl aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt JPO in de kosten van het incidenteel appèl, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [architectenbureau] begroot op € 4.894,50 voor salaris;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Groen en Hugenholtz, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 15 februari 2005.