Parketnummer: 21-003158-04
Uitspraak dd.: 28 oktober 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van
13 mei 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1940],
wonende te [woonplaats], [adres]
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals gewijzigd ter terechtzitting van de rechtbank te Arnhem van 29 april 2004, dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2003 te Arnhem, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk gedurende langere tijd geen of
onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of heeft laten plegen aan de gasinstallatie, in elk geval aan de geiser in de keuken van de begane grond van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide (in grote hoeveelheden) is vrijgekomen, welke koolmonoxide, al dan niet bij gebrek aan voldoende ventilatie, door genoemde [slachtoffer 1] is ingeademd en heeft geleid tot een koolmonoxidevergiftiging ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 oktober 2003 te Arnhem grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of heeft laten plegen aan de gasinstallatie, in elk geval aan de geiser in de keuken van de begane grond van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide (in grote hoeveelheden) is vrijgekomen, en/ of niet heeft gezorgd voor voldoende ventilatie aldaar, en/of klachten van meerdere (oud)bewoners van genoemde woning over het ruiken van een gaslucht, althans een vreemde lucht, in de woning en/of gezondheidsklachten van deze bewoners-heeft genegeerd, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [slachtoffer 1] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat verdachte opzettelijk - ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet - [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
Daarbij is de vraag aan de orde of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het hem in de tenlastelegging verweten, buitengewoon ernstige gevolg zou intreden. Van beantwoording van deze vraag hangt (mede) af of de opzettelijke levensberoving, aan verdachte tenlastegelegd, bewezen verklaard moet worden.
Het hof is van oordeel, dat geen althans geen voldoende grond bestaat tot een bevestigende beantwoording van bedoelde vraag. Daarbij is van belang dat uit het geheel van de in de procedure verkregen gegevens niet onomstotelijk kan worden afgeleid dat verdachte bedoelde kans bewust heeft aanvaard. Opmerking verdient, dat daartoe niet voldoende is dat verdachte, naar aangenomen moet worden, van de risico's, verbonden aan de hem te verwijten nalatigheid, op de hoogte was. Dat dit laatste het geval was, rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden nog niet dat, langs de lijn van het voorwaardelijk opzet, gekomen wordt tot de conclusie dat sprake is van opzet, als primair met het oog op de daar aan verdachte verweten doodslag tenlastegelegd. Met betrekking tot verdachtes verantwoordelijkheden in deze wordt in het vervolg van dit arrest verder overwogen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 oktober 2003 te Arnhem grovelijk onachtzaam en nalatig, gedurende langere tijd geen of onvoldoende onderhoud heeft gepleegd en/of heeft laten plegen aan de gasinstallatie van de woning aan de [adres] als gevolg waarvan koolmonoxide is vrijgekomen, en niet heeft gezorgd voor voldoende ventilatie aldaar, en klachten van meerdere (oud)bewoners van genoemde woning over het ruiken van een gaslucht, althans een vreemde lucht, in de woning en/of gezondheidsklachten van deze bewoners heeft genegeerd, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [slachtoffer 1] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de wettelijk maximaal toegestane duur leiden- dat verdachte ondanks vele klachten van de kamerhuurders ernstig te kort is geschoten in het onderhoud van de gasinstallatie van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], welke woning door verdachte werd verhuurd voor kamerbewoning, hetgeen het hof hem zwaar toerekent. Door het onvoldoende onderhoud van met name de geyser op de benedenverdieping is een dusdanige hoeveelheid koolmonoxide vrijgekomen ten gevolge waarvan één van de bewoners aan een koolmonoxidevergiftiging is komen te overlijden.
Het betreft hier een ernstig feit dat zeer veel leed en onbegrip bij de nabestaanden heeft veroorzaakt, waarmee zij nog lange tijd zullen worden geconfronteerd.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde waarbij een nog jonge man het leven heeft gelaten en het leed dat bij zijn nabestaanden is veroorzaakt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als na te melden passend is. Het namens verdachte gedane aanbod tot het ondergaan van elektronisch toezicht en het verrichten van een werkstraf wordt gelet op het hiervoor overwogene afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij[benadeelde]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 7.148,18 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde], te betalen een bedrag van € 7.148,18 (zevenduizend honderdachtenveertig euro en achttien cent).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 7.148,18 (zevenduizend honderdachtenveertig euro en achttien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 142 (honderdtweeenveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Mintjes, voorzitter,
mrs Harteveld en De Vries, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Kruithof, griffier,
en op 28 oktober 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.