14 december 2004
Familiekamer
Rekestnummer 602/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
zonder bekende woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland,
verzoeker, verder te noemen “de man”,
procureur mr J.M.J. Huver,
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr W.H.F. van Veen.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 13 augustus 2003, uitgesproken onder zaaknummer 58341 / ES RK 03-540.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 juli 2004, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, te vernietigen en opnieuw beschikkende de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil of op een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 augustus 2004, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2004 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr E. de Zeeuw, advocaat te Bussum, en de vrouw bijgestaan door mr M. Inan, advocaat te Enschede.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder twee brieven van de advocaat van de man van 26 oktober 2004 en 27 oktober 2004, beide met bijlagen, een door de advocaat van de vrouw na de mondelinge behandeling overgelegd faxbericht van 11 november 2004 met bijlagen, een brief van de advocaat van de man van 22 november 2004 met bijlagen en een brief van de advocaat van de vrouw van 2 december 2004 met een bijlage .
3.1 Partijen zijn op 16 mei 1975 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vrouw echtscheiding tussen hen uitgesproken. De man is in eerste aanleg niet verschenen. Op 29 augustus 2003 is een uittreksel van deze echtscheidingsbeschikking in de Staatscourant geplaatst. Op 1 september 2003 heeft gerechtsdeurwaarder E.W. Holtkamp deze echtscheidingsbeschikking aan het openbaar ministerie bij de rechtbank te Almelo aan de man betekend. Op 4 september 2003 is een uittreksel van dit exploit in de Twentsche Courant Tubantia geplaatst. De echtscheidingsbeschikking is op 18 december 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de man met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 1.000,- per maand.
3.3 De man is op 16 september 1993 in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement duurt tot heden voort.
Ten aanzien van de vrouw
3.4 De vrouw heeft tot 1 november 2004 een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen en heeft sindsdien inkomsten uit arbeid.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 820 lid 1 Rv kan een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen, hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt. De openlijke bekendmaking geschiedt op grond van het tweede lid van dat artikel door plaatsing van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant. Het uittreksel bevat de dagtekening van de beschikking en de aanduiding van de rechter die haar heeft gewezen, alsmede de naam, voornamen en woonplaats van ieder der echtgenoten.
4.2 Ingevolge het hier toepasselijke artikel 54 lid 4 Rv geschiedt de betekening
-indien het exploit niet een te voeren of aanhangige procedure betreft- aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker -degene op wiens verzoek betekening plaatsvindt- zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploit voorts bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar de verzoeker woonplaats of werkelijk verblijf heeft.
4.3 In het onderhavige geval heeft betekening van de echtscheidingsbeschikking niet in persoon plaatsgevonden doch op voet van artikel 54 lid 4 Rv aan het parket van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen welks rechtsgebied de vrouw woont, in casu Almelo, en is een uittreksel als bedoeld in artikel 54 lid 4 Rv bekend gemaakt. Daarnaast is de beschikking openlijk bekend gemaakt in de Staatscourant op 29 augustus 2003. Het hof is van oordeel dat de beroepstermijn van drie maanden als bedoeld in artikel 820 lid 1 Rv is gaan lopen op 1 september 2003 en dus is verstreken op 1 december 2003. De man heeft zijn beroepschrift na afloop van de beroepstermijn ingediend en dient daarom hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs Hooft Graafland, Van Ginkel en Mens en is op 14 december 2004 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.