Uitspraak
16 november 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/711 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de stichting R.K. Woningstichting Ons Huis,
gevestigd te Enschede,
appellante,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
tegen:
[geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank te Almelo tussen geïntimeerden als eisers en appellante als gedaagde in kort geding gewezen vonnis van 16 juli 2004. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 28 juli 2004, gevolgd door een herstelexploot van 30 juli 2004, heeft appellante (hierna te noemen: Ons Huis) hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van 16 juli 2004, met dagvaarding van geïntimeerden (hierna te noemen: [geïntimeerden] of afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) voor dit hof. In deze exploten heeft Ons Huis tegen voormeld vonnis vijf grieven aangevoerd en toegelicht en heeft zij aangekondigd te zullen concluderen dat het hof dit vonnis zal vernietigen en [geïntimeerden] alsnog in hun vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hun deze zal ontzeggen.
2.2 Ter rolzitting van 10 augustus 2004 heeft Ons Huis bij memorie van eis geconcludeerd zoals aangekondigd in voornoemde exploten en heeft zij bij akte haar eis vermeerderd door tevens te vorderen dat [geïntimeerden] zullen worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] verweer gevoerd, één productie overgelegd en geconcludeerd dat het hof Ons Huis in het door haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans dit beroep zal verwerpen, met bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, zonodig met verbetering van gronden, althans (het beroep, hof) zal afwijzen, met veroordeling van Ons Huis in de kosten van deze procedure.
2.4 Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en is arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter in het vonnis van 16 juli 2004 onder 1 inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2 Tussen partijen staat daarnaast, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde producties het volgende vast.
a. [geïntimeerden] huren de woning van Ons Huis vanaf oktober 1998. De huur dient per de eerste van iedere maand te zijn voldaan;
b. [geïntimeerden] hebben vanaf het moment dat Ons Huis haar huurvordering in maart 1999 voor het eerst door de deurwaarder heeft laten incasseren, de verschuldigde huur acht keer rechtstreeks aan Ons Huis betaald, te weten in de maanden februari, april, mei en december 2000, januari en juni 2001 en juli en november 2002;
c. [geïntimeerden] hebben de laatste anderhalf jaar voorafgaande aan de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure (24 mei 2004) betaald via tussenkomst van de deurwaarder;
d. De huurovereenkomst is reeds eerder vanwege huurachterstand bij rechterlijke uitspraak ontbonden;
e. [geïntimeerden] hebben door betalingen aan de deurwaarder in september 2003 en februari 2004 een gerechtelijke procedure voorkomen;
f. Met de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure is tevens een brief van de deurwaarder betekend met de volgende mededelingen: “Indien u VOOR de dag van de terechtzitting de vordering wenst te betalen, dan bent u het navolgende verschuldigd: (…) € 1.199,25 + p.m. (…). Slechts bij volledige betaling voor genoemde eerste zittingsdatum (1 juni 2004, hof) zal de zaak ter zitting worden ingetrokken”;
g. [geïntimeerden] hebben vervolgens op 28 mei 2004 bij de deurwaarder de volledige achterstand voldaan inclusief rente en kosten;
h. [geïntimeerden] hebben in hun door [geïntimeerde sub 1] ondertekend verweerschrift d.d. 1 juni 2004 in de bodemprocedure in eerste aanleg onder meer het volgende aangevoerd: “Laat ik mijn verweer en verhaal beginnen met het toegeven van mijn laksheid in mijn betalingsverkeer. Ik heb dan ook alle begrip voor het standpunt van Ons Huis, en die luidt volgens het incassobureau ‘huurders die liever via het incassobureau betalen die hebben wij liever niet als huurder’. Dat dit nu ook erg serieus werd bedoeld ondervond ik vrijdag 28 mei. Nadat ik de hele vordering had voldaan, moest ik heel even meelopen naar een aparte kamer, waar mij het volgende werd medegedeeld. De rechtszaak zou ook na volledige betaling doorgang hebben, want Ons Huis was mij als huurder zat en ging op haar standpunt staan. Ik kan niet anders als begrip hiervoor opbrengen en begrijp ook dat ik het veel te ver heb laten komen. (…). Tevens wil ik wijzen naar pagina 5 van het dossier zoals het aan mij is uitgereikt, daarin staat nadrukkelijk dat: Slechts bij volledige betaling voor genoemde eerste zittingsdatum zal de zaak ter zitting worden ingetrokken. Ik had dus nooit een verdere rechtszaak verwacht, want ik heb de vordering volledig betaald. Desalniettemin heb ik wel spijt van mijn wangedrag en zou ik graag het volgende voorstellen om ook aan Ons Huis te laten zien dat het ook anders kan. Voor de datum van de volgende huurperiode, ben ik bereid om de huur voor een volledig jaar vooruit te betalen (…). Ik hoop dat met deze brief en met dit voorstel ik mag blijven wonen in de flat en mag laten zien dat het ook anders kan”;
i. [geïntimeerden] hadden op 28 juli 2004 de huur over juli 2004, die op 1 juli 2004 betaald had moeten zijn, nog niet voldaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 De rechtbank te Almelo, sector kanton, locatie Enschede (verder: de kantonrechter), heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 1 juni 2004 de huurovereenkomst tussen Ons Huis en [geïntimeerden] met betrekking tot de woning aan de [adres] ontbonden en [geïntimeerden] onder meer veroordeeld die woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Ambtshalve is het hof bekend dat [geïntimeerden] bij exploot van 20 juli 2004 bij dit hof tegen dit vonnis hoger beroep hebben ingesteld (zie ook productie bij memorie van antwoord).
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter Ons Huis verboden over te gaan tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de kantonrechter voor zover strekkende tot ontruiming van de woning totdat bedoeld (ontruimings)vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen.
4.2 Het hof stelt voorop dat Ons Huis in beginsel bevoegd is het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de kantonrechter te executeren en derhalve tot ontruiming over te gaan. Het hof kan enkel de door [geïntimeerden] gevorderde staking van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis bevelen, indien Ons Huis misbruik zou maken van haar bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Zoals Ons Huis terecht heeft opgemerkt, is dat het geval indien het hof “van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard” (Hoge Raad 22 april 1983, NJ 1984/145).
4.3 Anders dan Ons Huis in haar eerste twee grieven aanvoert, is het hof met de voorzieningenrechter (onder 4.c en 5) voorshands van oordeel dat de constatering van de kantonrechter dat [geïntimeerden], “procederende in persoon”, “de vordering niet (heeft, hof) weersproken”, moet worden beschouwd als een klaarblijkelijke misslag. Gelet op de inhoud van dit onder 3.2 sub h aangehaalde verweerschrift hebben [geïntimeerden] de vorderingen van Ons Huis immers wel degelijk uitdrukkelijk weersproken.
4.4 Het door Ons Huis te executeren vonnis van de kantonrechter te Enschede van 1 juni 2004 berust derhalve klaarblijkelijk op een feitelijke misslag, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Ook grief V faalt derhalve.
4.5 De overige grieven (III en IV), die zijn gericht tegen rechtsoverweging 4d van de voorzieningenrechter, behoeven geen bespreking meer.
5 Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Ons Huis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Almelo van 16 juli 2004;
veroordeelt Ons Huis in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 288,-- aan verschotten en op € 894,-- voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Smeeïng-Van Hees en Hilverda en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 16 november 2004.