ECLI:NL:GHARN:2004:AR8508

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/318
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • R. Rijken
  • S. Smeeïng-van Hees
  • A. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de prevalentie van overeenkomsten in het kader van een woongebruiksovereenkomst en dienstverleningsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen [appellant], die licht verstandelijk gehandicapt is en gedragsproblemen heeft, en de stichting ASVZ van Koetsveldstichting. ASVZ verleent sinds 1 januari 2001 psychosociale hulp aan [appellant] en er is een dienstverleningsovereenkomst tot stand gekomen. De kern van het geschil betreft de woongebruiksovereenkomst die in 2003 is gesloten, waarbij [appellant] gebruik maakt van een woonruimte. [appellant] stelt dat deze overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, die alleen kan worden beëindigd door ontbinding of opzegging volgens de wettelijke bepalingen. Hij vordert toegang tot de woonruimte zolang de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd.

Het hof overweegt dat de woongebruiksovereenkomst op zichzelf beschouwd een huurovereenkomst is, maar dat de bepalingen van de dienstverleningsovereenkomst prevaleren boven die van de woongebruiksovereenkomst, voor zover deze niet verenigbaar zijn. Het hof concludeert dat de woongebruiksovereenkomst afhankelijk is van de dienstverleningsovereenkomst. ASVZ heeft de dienstverleningsovereenkomst per 6 januari 2004 beëindigd vanwege onaanvaardbaar agressief gedrag van [appellant]. Het hof oordeelt dat [appellant] geen beroep kan doen op de wettelijke bepalingen met betrekking tot de huur van woonruimte, omdat de beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst ook de beëindiging van de woongebruiksovereenkomst met zich meebrengt.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 16 november 2004 door de eerste civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem.

Uitspraak

16 november 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/318 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
tegen:
de stichting ASVZ van Koetsveldstichting,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 2 maart 2004 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle in kort geding heeft gewezen tussen appellant (hierna: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna: ASVZ) als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 24 maart 2004 aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van ASVZ voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en toegelicht, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, ASVZ alsnog zal gebieden om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest [appellant] onbelemmerd toegang te verschaffen en te blijven verschaffen totdat op een rechtsgeldige wijze een einde zal komen aan de tussen partijen geldende huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte, staande en gelegen aan de [adres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat ASVZ nalatig zal zijn aan de inhoud van dit gebod te voldoen, en met veroordeling van ASVZ in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 ASVZ heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans deze zal afwijzen en het bestreden vonnis, voor zover nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties (het hof begrijpt: in hoger beroep).
2.4 Ten slotte hebben partijen de stukken gefourneerd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in het bestreden vonnis onder 1 heeft vastgesteld, nu daartegen geen grieven of bezwaren zijn gericht.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de tussen partijen in 2003 gesloten woongebruiksovereenkomst betreffende het gebruik door [appellant] van de woonruimte aan de [adres] als huurovereenkomst van woonruimte moet worden
gekwalificeerd. Hij voert aan dat deze huurovereenkomst alleen kan worden beëindigd door ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming van zijn kant, dan wel door opzegging volgens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Beide situaties hebben zich echter niet voorgedaan, zodat zijns inziens de huurovereenkomst nog steeds bestaat. [appellant] vordert daarom toelating tot de woonruimte zolang de huurovereenkomst niet op rechtsgeldige wijze is beëindigd.
Volgens [appellant] prevaleert in het samenstel van de twee overeenkomsten tussen partijen - naast voornoemde huurovereenkomst bestond met hem een behandelingsovereenkomst - de huurovereenkomst.
4.2 In dit verband is het volgende van belang.
Vaststaat dat ASVZ sinds 1 januari 2001 psychosociale hulp verleent aan [appellant], die licht verstandelijk gehandicapt is en gedragsproblemen heeft, en dat in dat kader een dienstverleningsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen.
[appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) bestreden dat hij in dit verband via een crisisopname bij ASVZ in haar wooncomplex aan de Meesterware is geplaatst en daarna begeleid is gaan wonen in een door ASVZ gehuurd huis aan de [adres 2]. Evenmin heeft [appellant] (voldoende gemotiveerd) betwist dat dit niet goed ging en dat ASVZ, omdat zij
zo lang mogelijk uitvoering wilde blijven geven aan de dienstverleningsovereenkomst, hem vervolgens per 21 januari 2003 de woonruimte aan de [adres] in gebruik heeft gegeven. Deze woonruimte maakt met de woonruimten van ruim dertig andere cliënten van ASVZ deel uit van een wooncomplex met een besloten karakter. Voorts staat als onbestreden vast dat de specifieke zorg die ASVZ aan [appellant] aldaar verleende bestond uit zes tot tien uur individuele begeleiding per week en gedurende 52 weken vierentwintig uur per dag achtervang, alsmede behandeling en therapie.
Ten slotte staat als niet bestreden vast dat ASVZ zich genoodzaakt heeft gezien de dienstverleningsovereenkomst in verband met onaanvaardbaar agressief gedrag van [appellant] jegens in het wooncomplex aan de [adres] wonende andere cliënten van ASVZ en jegens de begeleiders in dienst van ASVZ, per 6 januari 2004 onmiddellijk te beëindigen en dat [appellant] met deze beëindiging akkoord is gegaan.
4.3 Het hof gaat er bij de beoordeling van uit - evenals de voorzieningenrechter - dat de onderhavige woongebruiksovereenkomst op zichzelf beschouwd een huurovereenkomst is. De vraag is vervolgens of één van de twee met elkaar, naar vaststaat, samenhangende overeenkomsten die partijen hebben gesloten prevaleert, omdat de voor beide overeenkomsten gegeven bepalingen in het onderhavige geval niet wel verenigbaar zijn, dan wel de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst(en) zich tegen toepassing verzet (artikel 6:215 BW; vgl. HR 28 juni 1985, NJ 1986,38).
4.4 De considerans van de woongebruiksovereenkomst betreffende het adres [adres], die op 4 juni 2003 door of namens partijen is getekend, luidt als volgt:
“De Woongebruiksovereenkomst is van toepassing in die situaties waarin ASVZ van Koetsveld in het kader van de uitvoeringsregelingen krachtens de AWBZ, zorg en dienstverlening realiseert ten behoeve van de gebruiker van de woonruimte met uitzondering van Zorg-in- Natura maar wel wanneer men huisvesting via de ASVZ van Koetsveld betrekt.
Indien de ASVZ van Koetsveld eigenaar is van de te verhuren woonruimte zal de gebruiker een gecalculeerd bedrag in rekening worden gebracht.
Indien de ASVZ van Koetsveld huurder is van de te verhuren woonruimte zal de gebruiker de te betalen huur, eventueel verhoogd met toeslagen voor o.a. energiekosten, in rekening worden gebracht.
Verklaring van de in de overeenkomst gebruikte begrippen:
1. ASVZ van Koetsveld : eigenaar of huurder van de woonruimte
2. Cliënt : gebruiker van de woonruimte in het kader van de door hem aangegane zorg en dienstverleningsovereenkomst (…)”.
Artikel 11 van deze woongebruiksovereenkomst luidt:
“Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door een wijziging in de dienstverleningsovereenkomst/individueel begeleidingsplan, waardoor de positie van ASVZ van Koetsveld jegens de cliënt verandert.
Indien hierbij sprake is van continuering van de dienstverlening door ASVZ van Koetsveld in het kader van de AWBZ dan verplicht de ASVZ van Koetsveld zich tot het bieden van andere huisvesting voor de cliënt. In alle andere gevallen dient de cliënt zelf te voorzien in vervangende woonruimte en zal de cliënt de in gebruik gegeven woonruimten ontruimen en vrij opleveren.
De ASVZ van Koetsveld zal hiertoe in overleg met de cliënt een einddatum voor de in gebruik gegeven woonruimte afspreken.”
4.5 Gezien voornoemde bepalingen van de woongebruiksovereenkomst moet er naar het oordeel van het hof van worden uitgegaan dat deze is ingebed in en afhankelijk is gesteld van het bestaan van de dienstverleningsovereenkomst in welk kader zij wordt aangegaan. De bepalingen van deze dienstverleningsovereenkomst prevaleren dan naar het oordeel van het hof boven die van de woongebruiksovereenkomst (en de daarop van betrekking zijnde de wettelijke bepalingen), voor zover deze niet met elkaar verenigbaar zijn.
ASVZ mocht dan ook, mede gezien de hierboven in onderdeel 4.2 genoemde omstandigheden waaronder de onderhavige woongebruiksovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, er redelijkerwijze van uitgaan dat, wanneer de dienstverleningsovereenkomst met [appellant] zou zijn beëindigd, ditzelfde zou gelden voor de woongebruiksovereenkomst, en partijen konden dit in het onderhavige geval over en weer redelijkerwijze van elkaar verwachten.
[appellant] heeft in dit verband nog aangevoerd dat de door hem van ASVZ te verkrijgen behandeling en (individuele) begeleiding, alsmede de achtervang in therapie, ook elders in [woonplaats] hadden kunnen geschieden. Hij zou er zelf voor hebben gekozen de bewuste woonruimte van ASVZ te huren, uitsluitend omdat bij problemen met hem aldaar de begeleiding dichtbij was en dit voor ASVZ praktisch was. Dit verweer wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Het had op de weg van [appellant] gelegen een en ander te staven met bijvoorbeeld verklaringen van behandelaars of behandelende instanties, hetgeen niet is geschied.
De conclusie van het bovenstaande is dat aan [appellant] geen beroep toekomt op de door hem bedoelde wettelijke bepalingen met betrekking tot de huur van woonruimte.
4.6 Gezien het bovenstaande faalt het hoger beroep. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
5 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASVZ bepaald op € 288,- aan verschotten en op € 894,- voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Smeeïng-van Hees en Groen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2004.