ECLI:NL:GHARN:2004:AR8168

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/445
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en proceskosten in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Almelo. De rechtbank had op 17 maart 2004 bepaald dat [appellante] een voorschot van € 4.000,- moest betalen voor de kosten van een deskundige. [appellante] had eerder een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand voor een procedure ter zake van onrechtmatige daad, die verband hield met een mishandeling door [geïntimeerde]. De Raad voor Rechtsbijstand had deze toevoeging op 16 maart 2004 verleend, een dag voor het bestreden vonnis. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet op de hoogte was van deze toevoeging, wat aan [appellante] te verwijten viel. De grief van [appellante] werd gegrond verklaard, omdat artikel 195 Rv bepaalt dat aan partijen met een toevoeging geen voorschot op de kosten van deskundigen kan worden opgelegd. Het hof verklaarde [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover zij een beslissing over de proceskosten in eerste aanleg vorderde, omdat daarover geen beslissing was genomen. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank over het voorschot en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

14 september 2004
derde civiele kamer
rolnummer 2004/445
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr P.C. Plochg,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
De rechtbank te Almelo heeft op 16 april 2003, 19 november 2003 en 17 maart 2004 tussenvonnissen uitgesproken in het geschil tussen appellante, hierna: [appellante], als eiseres, en geïntimeerde, hierna: [geïntimeerde], als gedaagde. Een kopie van deze tussenvonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 27 april 2004 is [appellante] in hoger beroep gekomen van (onderdeel III van) voormeld vonnis van 17 maart 2004, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 [appellante] heeft bij memorie van grieven een grief aangevoerd tegen het bestreden vonnis, producties overgelegd en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis, althans alleen onderdeel III daarvan, [zal vernietigen] en, opnieuw recht doende, zal bepalen dat [appellante] geen voorschot ad € 4.000,- dient te betalen ter zake van de door de rechtbank Almelo benoemde deskundige, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering in appèl, dan wel die vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties, subsidiair dat het hof zal bepalen dat het voorschot voldaan moet worden ten laste van ’s Rijks kas, althans dat de kosten van het deskundigenbericht, thans begroot op € 4.000,-, in geen geval voor rekening van [geïntimeerde] zullen komen.
2.4 Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 In het dictum van het bestreden vonnis van 17 maart 2004 onder III is onder meer bepaald dat [appellante] een bedrag van € 4.000,- moet betalen als voorschot op de declaratie van de deskundige, die bij dat vonnis is benoemd. De grief is uitsluitend tegen deze beslissing onder III gericht. Het gaat hier om een tussenvonnis en met de bestreden beslissing is niet een einde gemaakt aan enig deel van het gevorderde. Desalniettemin is [appellante] in zoverre ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de aangevallen beslissing een provisioneel karakter heeft (zie HR 30 juni 1995, NJ 1996/200). Bovendien heeft de rechtbank ook nog eens uitdrukkelijk hoger beroep opengesteld tegen onderdeel III van het dictum.
3.2 Op 16 maart 2004 -één dag voordat het bestreden tussenvonnis werd uitgesproken- heeft de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage op [appellante]’s verzoek van 27 februari 2004 een (mutatie-) toevoeging afgegeven voor procedure of advies ter zake van onrechtmatige daad (aansprakelijkheidsstelling na mishandeling) tegen [geïntimeerde]. Niet bestreden is dat deze toevoeging geldt of zal gelden in de procedure in eerste aanleg.
3.3 In artikel 195 Rv is onder meer bepaald dat aan partijen, aan wie ingevolge de Wet op de Rechtsbijstand een toevoeging is verleend, geen voorschot op de kosten van deskundigen wordt opgelegd. Aan dit voorschrift kan niet afdoen dat het -ook naar het oordeel van het hof- aan [appellante] te verwijten valt dat de rechtbank niet op de hoogte was van de aanvraag van de toevoeging. De grief is gegrond.
3.4 Voor zover [appellante] in appèl op het punt van de proceskosten in eerste aanleg een beslissing van het hof vordert is zij daarin niet-ontvankelijk, omdat er geen beslissing over de kosten van de procedure in eerste aanleg voor ligt.
3.5 Nu het enerzijds voor rekening van [appellante] dient te komen dat appèl moest worden ingesteld -zij had (bij brief) de griffie van de rechtbank tijdig op de hoogte kunnen stellen van het indienen van de toevoegingaanvraag op 27 februari 2004 om te voorkomen dat de rechtbank, zoals voorzienbaar was in het licht van het tussenvonnis van 19 november 2003 en het bepaalde in artikel 195 Rv, haar zou belasten met de betaling van een voorschot- en anderzijds [geïntimeerde] verweer heeft gevoerd dat voornamelijk ongegrond is -uitsluitend betreffende de proceskosten in appèl is dat verweer gegrond- dienen de proceskosten in appèl ten laste van de partij te komen die de kosten heeft gemaakt.
3.6 De slotsom is dat het appèl slaagt. In plaats van dat een voorschot moet worden vastgesteld, geldt uit hoofde van het bepaalde in artikel 199 lid 3 Rv dat de griffier de kosten van de deskundige te zijner tijd zal betalen ten laste van ’s Rijks kas; op dit punt had, naar thans blijkt, een beslissing achterwege moeten blijven.
De zaak dient naar de rechtbank te worden verwezen voor voortprocederen.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep, voor zover zij daarmee beoogt een beslissing van het hof te verkrijgen over de proceskosten in eerste aanleg;
vernietigt de beslissing onder III van het bestreden vonnis van de rechtbank Almelo van 17 maart 2004;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen partijen meer of anders hebben gevorderd;
verwijst de zaak naar die rechtbank voor voortprocederen.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, De Boer en Rank-Berenschot en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 14 september 2004.