14 september 2004
eerste civiele kamer
rolnummer: 2004/625 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. de naamloze vennootschap Reesink N.V.,
gevestigd te Zutphen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kamps de Wild B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
appellanten,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
de naamloze vennootschap naar het recht van het Koninkrijk België
Hyundai Heavy Industries Europe N.V.,
gevestigd te Geel, België,
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen van 11 mei 2004, in kort geding gewezen tussen appellanten (hierna te noemen: ‘Reesink’
respectievelijk ‘Kamps de Wild’) als eisers en geïntimeerde (hierna te noemen: ‘Hyundai’) als gedaagde. Een fotokopie van dat vonnis is gehecht aan dit arrest.
2 Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 7 juni 2004 hebben Reesink en Kamps de Wild hoger beroep ingesteld tegen het voornoemde vonnis van 11 mei 2004, met dagvaarding van Hyun-dai om voor dit hof te verschijnen.
In dit exploot hebben Reesink en Kamps de Wild drie grieven geformuleerd en toegelicht, hebben zij bewijs aangeboden en hebben zij aangekondigd te zullen concluderen dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en,
b. opnieuw recht doende, bij arrest, Hyundai zal veroordelen om de met Reesink en Kamps en de Wild in 1999 gesloten distributieovereenkomst deugdelijk te blijven nakomen tot juli 2009, althans tot een andere door het hof in redelijkheid te bepalen datum,
c. zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 50.000,-- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat Hyundai nalaat aan de in deze te wijzen veroordeling te voldoen, met een maximum van EUR 650.000,--,
d. en met veroordeling van Hyundai in de proceskosten van de beide instanties.
Aan dit exploot zijn producties gehecht.
2.2 De zaak is aangebracht ter rolle van 6 juli 2004. Reesink en Kamps de Wild hebben op die rolzitting geconcludeerd voor eis overeenkomstig voornoemd exploot.
2.3 Hyundai heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot verwerping van het door Reesink en Kamps de Wild ingestelde hoger beroep, met hun veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep.
Hyundai heeft bij die gelegenheid producties in het geding gebracht.
2.4 Ter terechtzitting van 30 augustus 2004 hebben de partijen hun zaak doen bepleiten, Reesink en Kamps de Wild door mr. P.F. Hopman, advocaat te Amsterdam, en Hyundai door mr. J.F. Bienfait, advocaat te Rotterdam, beiden mede aan de hand van pleitnotities.
2.5 Voorafgaand aan hun pleidooi hebben Reesink en Kamps de Wild akte verzocht van de door hen op voorhand, doch volgens het rolreglement één dag te laat, aan het hof gezonden producties.
Hyundai heeft haar daartegen bij fax van 25 augustus 2004 gemaakte bezwaar, na kennis te hebben genomen van een reactie op haar fax door Reesink en Kamps de Wild, bij fax van diezelfde datum en na de door Reesink gegeven nadere toelichting op haar akte tot het overleggen van producties, op de pleitzitting gehandhaafd.
Het hof heeft daarop de zitting geschorst en na hervatting van de zitting aan Reesink en Kamps de Wild de verzochte akte verleend.
Aan Hyundai is vervolgens de gelegenheid gegeven zich ter rolle van 7 september 2004 bij akte uit te laten over de door Reesink en Kamps de Wild overgelegde producties.
Hyundai heeft van de haar geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
2.6 De processtukken zijn aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
Reesink en Kamps de Wild hebben de volgende grieven geformuleerd:
grief I
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen:
‘(...) Tegen de achtergrond van enerzijds het feit dat het Belgisch procesrecht voorziet in de mogelijkheid om in kort geding een voorlopige voorziening als de onderhavige te vragen (…)’.
grief II
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen:
‘(…) moet er, zoals Hyundai ook betoogt, gezien de door partijen gekozen bewoordingen (any dispute), van worden uitgegaan dat de forumkeuze in de door partijen gesloten overeenkomst mede ziet op het vragen van voorlopige
voorzieningen.’.
grief III
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het onderhavige geschil en Reesink en Kamps de Wild in de kosten van het geding veroordeeld.
Tegen de vaststelling van de in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 en 2.2 opgenomen feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht. Ook het hof gaat daarom van die feiten uit.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 De grieven leggen aan het hof de vraag voor of de Nederlandse kort-gedingrechter bevoegd is van het tussen de partijen bestaande geschil kennis te nemen.
5.2 Op die vraag moet in elk geval een ontkennend antwoord worden gegeven indien, zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, de forumclausule in de tussen Reesink en Hyundai gesloten distributieovereenkomst (‘Any dispute shall be settled by the courts of Antwerp.’) ook ziet op het vorderen van een voorlopige
voorziening.
De partijen verschillen echter van mening over de aan de forumclausule te geven uitleg.
Volgens Hyundai kunnen de partijen met de, zonder voorbehoud opgenomen, forumclausule geen andere bedoeling hebben gehad dan dat deze ook betrekking heeft op de bevoegdheid van de rechter bij het vorderen van een voorlopige voorziening. Hyundai pleit daarom voor de door de voorzieningenrechter aan de forumclausule gegeven grammaticale uitleg.
Reesink en Kamps de Wild betwisten dat die uitleg door de partijen is beoogd.
Reesink en Kamps de Wild stellen dat de algemene bewoordingen van de forumclausule juist tot de conclusie moeten leiden dat deze alleen op de bevoegdheid van de rechter in de hoofdzaak ziet.
5.3 Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een contractuele bepaling aankomt op de zin die de partijen in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de bepaling hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien
redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie onder andere HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
Naar het voorlopig oordeel van het hof bestaat zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit kort geding zich niet leent, onvoldoende duidelijkheid over de aan de forumkeuze te geven uitleg.
Nu het hof voorshands onvoldoende reden ziet de door Hyundai bepleite grammaticale uitleg te hanteren gaat het hof in dit geding ervan uit dat de forumclausule geen beletsel vormt voor de bevoegdheid van de Nederlandse
voorzieningenrechter.
5.4 Tussen de partijen is niet in geschil dat de forumclausule wèl ziet op de bevoegdheid van de rechter in de bodemprocedure.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om voorlopige of bewarende maatregelen in kort geding te nemen kan derhalve alleen worden gebaseerd op het bepaalde in artikel 31 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna te noemen: EEX-Vo).
Dit artikel luidt:
‘In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.’.
5.5 Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van 17 november 1998, nr. C-391/95, NJ 1999, 339, (Van Uden/Deco-Line) volgt dat het toestaan van voorlopige of bewarende maatregelen krachtens artikel 31 EEX-Vo met name afhankelijk is van de voorwaarde ‘dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter’.
5.6 Aan het hof ligt eerst de vraag voor of de Nederlandse rechter op grond van de nationale regels van procesrecht de bevoegdheid, de rechtsmacht, heeft om in het onderhavige geschil te oordelen.
5.7 Tot de regels die deze rechtsmacht bepalen, behoort artikel 6, aanhef en onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Deze bepaling luidt:
‘De Nederlandse rechter heeft eveneens rechtsmacht in zaken betreffende:
a. verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.’.
Het hof zal derhalve eerst moeten nagaan welke verbintenis(sen) aan de vordering van Reesink en Kamps de Wild ten grondslag ligt (liggen).
5.8 Het hof stelt voorop dat uit de distributieovereenkomst tussen Reesink en Hyundai verschillende verbintenissen voortvloeien, waaronder de door Hyundai genoemde verplichtingen van Hyundai tot verkoop en tot het geven van verkooptrainingen.
Aan de door Reesink en Kamps de Wild tegen Hyundai ingestelde vordering tot nakoming liggen echter niet zozeer de hiervoor genoemde verbintenissen ten grondslag, maar vooral de ook (en gelet op het karakter van de overeenkomst: met name) uit de distributieovereenkomst voortvloeiende verbintenis dat Hyundai haar exclusieve distributeur Reesink in staat stelt om met uitsluiting van anderen haar producten in Nederland te verhandelen.
De plaats van uitvoering van deze aan de vordering ten grondslag liggende verbintenis volgt rechtstreeks uit de schriftelijk vastgelegde distributieovereenkomst, waarin als ‘the Territory’ is opgenomen: ‘The territory of the Netherlands’ (zie Exhibit B).
Uit het hiervoor overwogene volgt de toepasselijkheid van artikel 6, aanhef en onder a Rv.
5.9 De onder 5.6 geformuleerde vraag of de Nederlandse rechter op grond van de nationale regels van procesrecht de bevoegdheid, de rechtsmacht, heeft om in het onderhavige geschil te oordelen, moet derhalve bevestigend worden beantwoord.
5.10 Uit de hierboven aangegeven plaats van uitvoering volgt dat ook is voldaan aan de onder 5.5 genoemde voorwaarde dat een reële band moet bestaan tussen het voorwerp van de door Reesink en Kamps de Wild gevorderde maatregel en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
5.11 Voorts is het hof van oordeel dat de vordering van Reesink en Kamps de Wild aan de rechter de mogelijkheid geeft maatregelen te gelasten die het in artikel 31 EEX-Vo genoemde voorlopige of bewarende karakter daarvan garanderen.
5.12 De conclusie moet zijn dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het tussen de partijen bestaande geschil in kort geding kennis te nemen.
5.13 Het hoger beroep treft derhalve doel. Nu het hof de Nederlandse voorzieningenrechter, en gelet op het bepaalde in artikel 110, derde lid, Rv, de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen, bevoegd acht, zal de zaak worden teruggewezen naar laatstgenoemde rechter.
Daarbij heeft het hof betrokken dat niet aannemelijk is dat die voorzieningenrechter, die de zaak reeds in eerste aanleg heeft bestudeerd, de zaak niet op korte termijn zou kunnen behandelen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Hyundai zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de beide instanties.
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding,
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en, opnieuw recht doende,
verklaart de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen bevoegd van het tussen de partijen bestaande geschil in kort geding kennis te nemen,
veroordeelt Hyundai in de proceskosten van de beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Reesink en Kamps de Wild in eerste aanleg bepaald op EUR 278,40 aan verschotten en op EUR 703,-- voor salaris procureur,
en in hoger beroep bepaald op EUR 388,40 aan verschotten en op EUR 2.313,-- voor salaris procureur,
wijst de zaak terug naar de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen,
verklaart voornoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Smeeïng-Van Hees en Van der Kwaak, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2004.