ECLI:NL:GHARN:2004:AR8164

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/172
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • R. Rijken
  • A. Groen
  • K. Korthals Altes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ontruiming woning na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], waren in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem, waarin ontruiming van hun woning was toegewezen. De ontruiming was gebaseerd op het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning, wat in strijd was met het huurreglement. De voorzieningenrechter had op 26 januari 2004 geoordeeld dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een ernstige overtreding van de huurovereenkomst vormde, met risico's voor omwonenden en de woning zelf.

In hoger beroep hebben de appellanten vijf grieven aangevoerd, waarin zij betoogden dat zij niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de hennepkwekerij, die door hun meerderjarige zoon zonder hun medeweten was ingericht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verplichtingen uit het huurreglement ook gelden voor gezinsleden van de huurder. Het hof oordeelde dat de appellanten, ondanks hun ontkenning, niet geloofwaardig waren en dat zij op de hoogte hadden moeten zijn van de situatie in hun woning.

Het hof heeft de belangen van de appellanten afgewogen tegen die van de verhuurder, Stichting Vivare. Het belang van Vivare bij ontruiming werd als zwaarder gewogen, vooral gezien de risico's die een hennepkwekerij met zich meebrengt. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

14 september 2004
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/172 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. M.E. Bosman,
tegen:
de stichting Stichting Vivare,
gevestigd te Duiven,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem, uitgesproken op 26 januari 2004 en in kort geding gewezen tussen geïntimeerde (hierna: Vivare) als eiseres en appellanten (hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] en afzonderlijk als [appellant sub 1], respectievelijk [appellant sub 2]) als gedaagden. [appellant sub 2] is in eerste aanleg niet verschenen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 13 februari 2004 zijn [appellanten] van genoemd vonnis in hoger beroep gekomen, met dagvaarding van Vivare voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] vijf grieven aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Vivare niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel als ongegrond zal afwijzen, met veroordeling van Vivare in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Vivare verweer gevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep, zonodig onder aanvulling van de gronden waarop dit vonnis berust, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten in beide instanties (bedoeld zal zijn: de kosten van het geding in hoger beroep).
2.4 Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De beoordeling in hoger beroep
3.1 Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze in het vonnis waarvan beroep onder het kopje “De vaststaande feiten” heeft vastgesteld, zijn geen grieven aangevoerd. Het hof zal dan ook van die feiten uitgaan.
3.2 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
3.3 Gelet op de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten is ook het hof voorshands van oordeel dat [appellanten] hun verplichtingen uit artikel 6, eerste lid, van het huurreglement hebben overtreden, doordat zich in hun woning gedurende enkele maanden een hennepkwekerij heeft bevonden. Het houden van een hennepkwekerij is niet alleen strijdig met de bestemming van het gehuurde, het levert bovendien gevaar voor omwonenden op, in het bijzonder brandgevaar en een aanzienlijke kans op stankoverlast en kortsluiting. Dat betekent dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij tevens een overtreding van artikel 6, zesde lid, van het huurreglement inhoudt. Volgens deze bepaling dienen huurders ervoor zorg te dragen dat zij aan omwonenden geen overlast of hinder veroorzaken.
3.4 [appellanten] voeren aan dat hun meerderjarige zoon zonder hun medeweten de hennepkwekerij heeft ingericht in de tijd dat [appellant sub 1] in het ziekenhuis lag en dat zij daarvoor niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Zij voegen hieraan toe dat [appellant sub 2] inmiddels niet meer permanent in de woning verbleef en dat hun zoon hun de toegang ontzegde tot de zolderruimte waar hij de hennepkwekerij hield. Ook toen [appellant sub 1] weer thuis woonde, wist hij niet dat de kwekerij zich op zolder bevond. Bovendien hoefde hij de aanwezigheid van een dergelijke kwekerij niet te verwachten, omdat hij en zijn gezin zich nooit met zoiets hadden beziggehouden.
3.5 Het hof overweegt ten aanzien hiervan dat de uit artikel 6 lid 1 van het huurreglement voor [appellant sub 1] voortvloeiende verplichting zich als een goed huurder te gedragen, zich tevens tot zijn gezinsleden uitstrekt, ook als een of meer van hen meerderjarig zijn. Vast staat voorts dat [appellant sub 1] op 4 september 2003 uit het ziekenhuis werd ontslagen en dus al twee maanden in de woning had verbleven, toen de politie op 3 november 2003 de hennepkwekerij opruimde. De omstandigheid dat [appellant sub 1] zich nooit met hennepkwekerijen heeft beziggehouden, leidt, gelet op de hierna toe te passen belangenafweging, niet ertoe dat de ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zijn toezeggingen voor de toekomst doen daaraan niet af. Het hof acht het voorts ongeloofwaardig dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] (die dagelijks in de woning kwam) van de aanwezigheid van de hennepkwekerij geen weet hebben gehad. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat mevrouw [S.] van Vivare ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij na de politie-inval een henneplucht rook en zij toen van [appellant sub 2] te horen kreeg dat “zij” van de hennepkwekerij op de hoogte waren. Met “zij” kan naar het oordeel van het hof uitsluitend op [appellanten] zijn gedoeld. Het hof acht de door [appellanten] overgelegde verklaring van hun zoon [A.] in dit verband niet geloofwaardig.
3.6 [appellanten] voeren aan dat het (spoedeisend) belang van Vivare bij een gedwongen ontruiming niet opweegt tegen hun belang als huurders bij het instandhouden van hun woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming, temeer daar de hennepkwekerij al vóór de procedure in eerste aanleg was opgeruimd en zij hebben toegezegd ervoor te zullen zorgen dat op zolder niet opnieuw een hennepkwekerij zal worden ingericht.
3.7 Het hof stelt naar aanleiding hiervan voorop dat [appellanten] als huurders weliswaar een zwaarwegend belang bij onderdak hebben, maar dat dit dient te worden afgewogen tegen het belang van Vivare bij ontruiming. Terecht beroept Vivare zich op het belang dat bij een voortdurend verblijf in de woning bij andere huurders de indruk kan worden gewekt dat zij de aanwezigheid van een – illegale – hennep-kwekerij gedoogt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat het van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen een hoge warmte en luchtvochtigheid vereisen die schadelijk voor de woningen zijn, en dat dergelijke kwekerijen veelal stankoverlast veroorzaken. Voorts is van algemene bekendheid dat ze brandgevaarlijk zijn. Daaraan doet niet af dat zich in het onderhavige geval geen brand heeft voorgedaan en evenmin dat van klachten van omwonenden niet is gebleken. Dit laatste kan mede in de hand zijn gewerkt, doordat de hennepkwekerij slechts enkele maanden heeft bestaan. In dit verband is tevens van belang dat de hennepkwekerij niet door [appellanten] zelf, maar als gevolg van een politie-inval is opgeruimd. Voorts heeft Vivare haar huurders (en dus ook [appellanten]) in december 2002 door middel van het informatiebulletin “Vivare schrijft” laten weten dat zij in haar huurwoningen geen hennepkwekerijen tolereert. Het belang van Vivare bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad weegt dan ook zwaarder dan het belang van [appellanten] bij een voortgezet gebruik van de woning, temeer daar voorshands genoegzaam aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de aard en de ernst van de tekortkomingen aan de zijde van [appellanten] een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
3.8 [appellanten] voeren verder aan dat het op de weg van Vivare had gelegen in plaats van een kort geding een bodemprocedure te voeren. Ten aanzien daarvan overweegt het hof dat de met ingang van 1 januari 2002 in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangebrachte wijzigingen weliswaar de mogelijkheid hebben gecreëerd dat in bodemprocedures met meer voortvarendheid dan voorheen kan worden geprocedeerd, maar dat de aan dergelijke procedures te stellen eisen ertoe kunnen leiden dat pas na lange tijd een (eind)beslissing wordt verkregen. Bovendien heeft de wetgever ervoor gekozen het kort geding in stand te houden. Het hof dient de onderhavige vordering in kort geding dan ook te beoordelen naar de eisen die daaraan worden gesteld.
3.9 Ten slotte voeren [appellanten] aan dat de voorzieningenrechter ten aanzien van [appellant sub 2] ten onrechte een beslissing heeft genomen, omdat zij in eerste aanleg niet in persoon is gedagvaard en zij volgens de gemeentelijke basisadministratie ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding op het adres [adres] woonde en niet op [adres 2]. Volgens hen kan Vivare zich niet beroepen op artikel 15 van het huurreglement dat bepaalt dat huurders woonplaats in het gehuurde kiezen.
3.10 Het hof verwerpt dit verweer. Vast staat dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de huurovereenkomst met Vivare gezamenlijk hebben ondertekend. Van een opzegging van de overeenkomst door [appellant sub 2] is niet gebleken. Vivare was dus gerechtigd [appellant sub 2] op grond van artikel 15 van het ook voor haar geldende huurreglement op het adres [adres 2] te dagvaarden. Overigens mist [appellant sub 2] belang bij deze grief, nu zij in hoger beroep is verschenen en het hof haar – met die van [appellant sub 1] parallel lopende – belangen heeft gewogen.
3.11 Het (algemeen) bewijsaanbod van [appellanten] wordt gepasseerd, nu daarvoor in kort geding geen plaats is.
3.12 De slotsom luidt dat alle grieven van [appellanten] falen en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het door de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem tussen partijen gewezen vonnis van 26 januari 2004;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vivare begroot op € 771,- voor salaris procureur en op € 288,- voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Groen en Korthals Altes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2004.