ECLI:NL:GHARN:2004:AR7672

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-00150
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van reiskosten gemaakt voor een CAO-commissie van een vakbond in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 november 2004, staat de aftrekbaarheid van reiskosten centraal die door de belanghebbende zijn gemaakt in het kader van zijn lidmaatschap van een CAO-commissie van een vakbond. De belanghebbende, die in 2000 ongehuwd was en twee meerderjarige dochters had, had reiskosten gemaakt tot een bedrag van ƒ 552, welke hij niet had gedeclareerd. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 had hij dit bedrag als gift opgevoerd. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft deze gift echter niet geaccepteerd en de belanghebbende is ingedeeld in tariefgroep 2 in plaats van de door hem verzochte tariefgroep 4.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2004, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak besproken. Het Hof oordeelde dat de door de belanghebbende gemaakte reiskosten niet als aftrekbare gift konden worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat een vakorganisatie niet kan worden beschouwd als een algemeen nut beogende instelling, zoals vereist volgens artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende betoogde dat het gemeenschappelijk overleg over arbeidsvoorwaarden wel een algemeen nut beogende aangelegenheid is, maar het Hof was van mening dat de primaire doelstelling van een vakorganisatie de behartiging van particuliere belangen van haar leden is.

Daarnaast werd de indeling in tariefgroep 4 besproken. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende in 2000 geen gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn jongste dochter, die op dat moment in het buitenland verbleef voor een stage. Hierdoor voldeed hij niet aan de voorwaarden voor indeling in tariefgroep 4. De belanghebbende vond het onrechtvaardig dat hij niet in aanmerking kwam voor deze indeling, maar het Hof oordeelde dat de wetgever in zijn beoordelingsvrijheid niet was overschreden.

Uiteindelijk verklaarde het Gerechtshof het beroep van de belanghebbende ongegrond, zonder termen voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. L.A. Aalbersberg.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/00150
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000
nummer : [01.H.06]
mondelinge behandeling : op 10 november 2004 te Arnhem
waarbij verschenen : [de Inspecteur]
waarbij niet verschenen : belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen
gronden:
1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2000) ongehuwd. Belanghebbende heeft (uit een eerder huwelijk) twee dochters. Zij zijn in 2000 beiden meerderjarig en wonen zelfstandig. De jongste dochter (geboren op 20 januari 1977) volgt in 2000 een studie in [Q]. Zij huurt een kamer en is in het bevolkingsregister van de gemeente [Q] ingeschreven. Vanwege een stage heeft zij de eerste zes maanden van 2000 in [R] (UK) verbleven.
2. Belanghebbende, werkzaam bij [A] B.V., heeft in 2000 als lid van de CAO-commissie van de [S’se] Instellingen van Electriciteitsbedrijven reiskosten gemaakt tot een bedrag van ƒ 552. Hij heeft deze reiskosten niet gedeclareerd en het genoemde bedrag bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 als gift opgevoerd. Voorts heeft hij verzocht om indeling in tariefgroep 4.
3. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 is belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 2 en is het door belanghebbende als gift opgevoerde bedrag van ƒ 552 niet geaccepteerd. Belanghebbendes bezwaarschrift is door de Inspecteur afgewezen.
4. De door belanghebbende gemaakte en niet vergoede reiskosten ten behoeve van de voornoemde vakorganisatie kunnen niet als aftrekbare gift in de zin van artikel 47, eerste lid, letter a, onder 1e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat een vakorganisatie niet is aan te merken als een algemeen nut beogende instelling. Belanghebbende is echter van mening dat gemeenschappelijk overleg over het arbeidsvoorwaardenoverleg wel een algemeen nut beogende aangelegenheid is. Gelet op de primaire doelstelling van een vakorganisatie - de behartiging van de particuliere belangen van haar leden - is het Hof van oordeel dat een vakorganisatie, anders dan belanghebbende betoogt, niet is aan te merken als een algemeen nut beogende instelling. De omstandigheid dat ook niet-leden in bepaalde gevallen profijt kunnen hebben van de werkzaamheden van een vakbond (zoals belanghebbende stelt) doet hier niet aan af.
5. Indeling in tariefgroep 4 is mogelijk als de in Nederland wonende ongehuwde belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding heeft gevoerd met een kind (of pleegkind) dat in belangrijke mate door hem is onderhouden, en hij deze huishouding gedurende die tijd heeft gevoerd met geen ander dan kinderen (of pleegkinderen) die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt (artikel 55, vijfde lid, van de Wet). Niet in geschil is dat belanghebbende in 2000 geen gemeenschappelijke huishouding voert met zijn jongste dochter (zie onder 1.). Nu belanghebbende in het onderhavige jaar geen gemeenschappelijke huishouding voert met zijn jongste dochter voldoet hij niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de indeling in tariefgroep 4 en is hij terecht ingedeeld in tariefgroep 2.
6. Belanghebbende acht het onrechtvaardig dat hij niet in aanmerking komt voor de indeling in tariefgroep 4. In dit kader maakt hij een vergelijking tussen zijn situatie en de fictieve situatie van een ongehuwde alleenstaande ouder met een meerderjarig studerend kind, dat gedurende het gehele belastingjaar 2000 staat ingeschreven op het adres van deze ouder, maar (evenals belanghebbendes dochter) in het desbetreffende jaar voor een stage van een half jaar in het buitenland verblijft. Deze situaties zijn echter rechtens en feitelijk niet gelijk. Naar het oordeel van het Hof heeft de wetgever, bij de beoordeling van de (on)gelijkheid van gevallen en de vaststelling van de mate van ongelijkheid waarmee ongelijke gevallen worden behandeld, in dit geval zijn ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden.
7. Het gelijk derhalve aan de zijde van de Inspecteur.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 24 november 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(L.A. Aalbersberg) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 november 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.