ECLI:NL:GHARN:2004:AR7243

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-00041
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privégebruik van de auto van de zaak en bewijsvoering bij inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 11 november 2004, staat de vraag centraal of belanghebbende voldoende bewijs heeft geleverd dat hij de auto van de zaak, een Renault, in 2002 niet voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. De belanghebbende, die in dat jaar zes tot zeven dagen per week werkte, verklaarde dat hij in zijn vrije tijd weinig behoefte had aan autorijden en dat hij de Renault te duur vond voor privé-gebruik. Hij gaf de voorkeur aan zijn Volvo, die emotionele waarde voor hem had en goedkoper was in gebruik vanwege de gasinstallatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2004 in Zwolle, verklaarde hij dat hij de Renault in 2002 slechts op vijf dagen voor in totaal 350 kilometer privé had gebruikt.

Het hof oordeelde dat, hoewel de belanghebbende geen rittenadministratie had bijgehouden, de combinatie van zijn verklaringen en de omstandigheden voldoende bewijs opleverde dat de Renault niet voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden was gebruikt. Dit was in strijd met de contractuele bepaling die privé-gebruik uitsloot, maar het hof vond de verklaring van de belanghebbende geloofwaardig. Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.195. Tevens werd de Staat gelast het door de belanghebbende gestorte griffierecht van € 31 te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in belastingzaken, vooral wanneer het gaat om het privé-gebruik van een auto van de zaak. De mogelijkheid om het bewijs te leveren zonder rittenadministratie, door middel van andere omstandigheden en verklaringen, werd door het hof erkend. De belanghebbende had de kans om zijn standpunt te onderbouwen, wat leidde tot een gunstige uitkomst voor hem. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen kunnen verzoeken om een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 04/00041
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag
belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 2002
mondelinge behandeling : op 29 oktober 2004 te Zwolle
waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de inspecteur]
gronden:
1. In het onderhavige jaar is belanghebbende door zijn werkgever in verband met het verrichten van zijn arbeid een personenauto van het merk Renault ter beschikking gesteld (hierna: de Renault).
2. Ingevolge artikel 3.145, eerste lid, eerste volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto (het zogenaamde ‘autokostenforfait’). Op grond van de tweede volzin van deze wetsbepaling wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
3. Het bewijs dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt kan worden geleverd door middel van een rittenadministratie of anderszins (artikel 3.145, derde lid, van gemelde wet).
4. De omstreden aanslag is overeenkomstig de door belanghebbende gedane aangifte vastgesteld met inachtneming van een autokostenforfait ter zake van het gebruik voor privé-doeleinden van de Renault van € 5.500. Belanghebbende neemt nader het standpunt in dat hij de Renault niet voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en dat bijtelling van het autokostenforfait derhalve achterwege dient te blijven.
5. Belanghebbende heeft geen rittenadministratie bijgehouden.
6. Ter voldoening van de op hem rustende bewijslast inzake het privé-gebruik wijst belanghebbende in de van hem afkomstige stukken op de omstandigheden dat hij ook beschikt over een hem in eigendom toebehorende auto (een Volvo) en dat in 2001 het arbeidscontract met zijn werkgever is aangevuld met een bepaling luidende: “Tevens zal er in tegenstelling tot voorheen een auto ter beschikking worden gesteld op geel kenteken. Aangezien er in overleg voor gekozen is om geen privé-gebruik te maken van deze auto, zal er per geconstateerd feit een boete van € 500,- in rekening worden gebracht aan de werknemer”.
7. Bij de mondelinge behandeling heeft belanghebbende onder meer verklaard (zakelijk weergegeven):
- dat hij in 2002 - mede in verband met het bezoek aan beurzen zes en soms zeven dagen per week werkte en dat hij in zijn vrije tijd dan ook weinig behoefte aan autorijden had,
- dat hij privé-gebruik van de Renault te duur vond en gebruik van de Volvo prefereerde omdat deze voorzien was van een gasinstallatie en dus goedkoop reed, bovendien heeft de Volvo voor hem emotionele waarde omdat deze reeds van zijn grootvader en vader was geweest, en
- dat hij de Renault - overeenkomstig het door hem ter zitting overgelegde overzicht - in 2002 op vijf dagen voor in totaal slechts 350 km privé heeft gebruikt omdat de Volvo het op die dagen niet deed, en dat zijn werkgever in weerwil van de onder 6. vermelde contractuele bepaling geen probleem had met dit beperkte privé-gebruik.
8. De twee onder 6. vermelde omstandigheden leveren op zichzelf (nog) niet het van belanghebbende verlangde bewijs te doen blijken (dat wil zeggen: op overtuigende wijze aantonen) dat hij de Renault voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
Combinatie van deze omstandigheden met hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard, hetgeen het hof geloofwaardig acht, heeft echter bij het hof de overtuiging doen ontstaan en aldus heeft belanghebbende het verlangde bewijs wel geleverd dat de Renault in 2002 niet voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt.
Hieraan doet de discrepantie tussen de onder 6. gemelde contractuele bepaling (inhoudende dat geen enkel privé-gebruik was toegestaan) en de verklaring van belanghebbende dat hij in 2002 met de Renault 350 km privé heeft gereden, niet af. In de visie van het hof draagt de omstandigheid dat belanghebbende dit privé-gebruik zelf heeft aangevoerd juist bij aan de geloofwaardigheid van zijn ter zitting afgelegde verklaringen.
9. Het beroep is gegrond. Belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning dient met € 5.500 te worden verminderd tot € 41.195.
proceskosten:
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.195 en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- gelast de Staat, voor zover vergoeding niet reeds heeft plaatsgevonden, aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 31 te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2004 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 16 november 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.