ECLI:NL:GHARN:2004:AR5686
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- N.E. Haas
- J.B.H. Röben
- A.M. van Amsterdam
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en de kwalificatie van elektrische bewegingsbanken als sportbeoefening
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 oktober 2004 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van de omzetbelasting op de diensten van een onderneming die elektrische bewegingsbanken aanbiedt. De belanghebbende, die onder de naam '[a-salon]' een onderneming exploiteert, biedt klanten de mogelijkheid om op deze banken te liggen, die zijn ontworpen om de spieren te stimuleren. De Inspecteur van de Belastingdienst had eerder aangegeven dat het lage BTW-tarief van toepassing was op deze diensten, omdat het gebruik van de banken als sportbeoefening werd beschouwd. Echter, in een latere brief kwam de Inspecteur op dit standpunt terug en stelde hij dat het hoge BTW-tarief van toepassing was.
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003, waarbij de Inspecteur een bedrag van € 1.105 aan enkelvoudige belasting had opgelegd. De kern van het geschil was of het gebruik van de banken kan worden gekwalificeerd als sportbeoefening in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Het Hof oordeelde dat het gebruik van de banken niet kan worden beschouwd als sportbeoefening. Het enkele feit dat spieren reageren op de bewegingen die door de banken worden opgewekt, is onvoldoende om te spreken van actieve sportbeoefening. Het Hof benadrukte dat er een zekere mate van actieve inspanning van het eigen lichaam vereist is, wat bij het gebruik van de banken niet het geval is. Bovendien werd opgemerkt dat de wetgever de vrijstelling voor sportbeoefening heeft ingevoerd om actieve sportbeoefening te bevorderen.
Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.