ECLI:NL:GHARN:2004:AR5259

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001907-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Denie
  • A. van Kuijck
  • J. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeluk met dodelijke afloop door achteruitrijden met trekker en oplegger

In deze zaak gaat het om een verkeersongeluk dat plaatsvond op 22 november 2000, waarbij de verdachte, bestuurder van een trekker met oplegger, betrokken was. De verdachte stond stil op de rechterweghelft en wilde achteruit de inrit van een perceel inrijden. Voordat hij deze manoeuvre uitvoerde, liet hij het achteropkomend verkeer voorbijgaan en zag hij een tegenligger naderen. De verdachte schatte de snelheid van de tegenligger niet goed in en begon zijn manoeuvre, ervan uitgaande dat de tegenligger hem tijdig zou opmerken. Toen de verdachte zich realiseerde dat de tegenligger niet afremde, probeerde hij een aanrijding te voorkomen door recht vooruit te rijden. Helaas botste de tegenligger tegen de oplegger van de verdachte, wat resulteerde in de dood van een inzittende van de tegenligger op 1 december 2000.

Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn uitspraak van 4 november 2004 geoordeeld dat de verdachte een bijzondere zorgplicht had bij het uitvoeren van deze gevaarlijke manoeuvre. De verdachte mocht niet zonder meer aannemen dat de tegenligger adequaat zou reageren op de situatie. Het hof concludeerde dat de verdachte schuld had in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, ondanks dat zijn handelen in de praktijk vaak voorkomt. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van de overige tenlasteleggingen, maar het hof oordeelde dat het bewezenverklaarde strafbaar was. Gezien de omstandigheden en de persoon van de verdachte, werd er geen straf of maatregel opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders bij het uitvoeren van bijzondere verkeersmanoeuvres en de noodzaak om altijd rekening te houden met andere weggebruikers.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001907-03
Uitspraak dd.: 4 november 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 8 april 2003 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2000 in de gemeente [plaats] als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de [ ]weg richting [plaats], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij het door hem bestuurde voertuig tot stilstand gebracht op de voor hem, verdachte, rechterweghelft en is hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig achteruit gereden en achteruit een in/uitrit behorende bij perceel [adres] opgereden althans wilde hij deze in/uitrit oprijden, waardoor hij op de voor hem linkerweghelft kwam en de weg geheel werd geblokkeerd, zonder een hem, verdachte, op die weg (uit de richting [plaats]) tegemoetkomende bestuurder van een voertuig (personenauto) voor te laten gaan, waardoor de bestuurder van de personenauto tegen het door verdachte bestuurde voertuig is aangereden en/of gebotst tengevolge waarvan een inzittende van de personenauto (te weten [slachtoffer]) is komen te overlijden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden beslissing inzake de strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was met zijn trekker met oplegger op 22 november 2000 ’s avonds om 19.15 uur op weg van [plaats] in de richting van [plaats]. Verdachte stond op de rechterweghelft stil ter hoogte van perceel [adres]. Hij wilde achterwaarts de inrit inrijden van voornoemd perceel. Deze inrit lag voor hem links van de weg. Verdachte heeft het achteropkomend verkeer voorbij laten gaan en heeft in de verte een tegenligger zien naderen. Verdachte kon de snelheid van de tegenligger niet precies inschatten. Wel ging verdachte er van uit dat de tegenligger nog ver van hem af was. Verdachte is aan zijn manoeuvre begonnen.
Hij is er van uit gegaan dat genoemde tegenligger hem bij nadering tijdig op zou merken.
Op het moment dat verdachte zag dat de tegenligger zijn snelheid niet verminderde heeft verdachte geprobeerd een aanrijding te voorkomen door zijn trekker met oplegger recht vooruit te rijden opdat de tegenligger zijn trekker met oplegger aan de achterzijde zou kunnen passeren. De tegenligger botste echter met de rechtervoorzijde tegen het linkervoorwiel van de oplegger. Een van de drie inzittenden is op 1 december 2000 aan de verwondingen tengevolge van de aanrijding overleden.
Uit het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen gesloten op 13 maart 2001 en opgemaakt door L.J. Scholten, technisch controleur en ongevallenanalist dienstdoende bij de politie Flevoland blijkt dat de vrachtwagen van verdachte de voorgeschreven verlichting voerde. De knipperlichten van zijn trekker waren ingeschakeld, terwijl de oplegger opzij was voorzien van zijmarkeringslichten.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat een bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert -waaronder het achteruit rijden- een bijzondere zorgplicht heeft. Bij een bijzonder manoeuvre als achteruit een inrit inrijden is sprake van een ongewone gevaarvolle verkeersgedraging die een voorrangsverplichting, althans een bijzondere verplichting tot voorzichtigheid in het leven roept jegens andere weggebruikers die rechtdoor rijdend van de weg gebruikmaken.
Verdachte mocht er niet zonder meer van uitgaan dat de naderende tegenligger adequaat op de situatie ter plaatse zou reageren en in staat zou zijn op tijd tot stilstand te komen.
Het hof is zich er van bewust dat in de praktijk veelal gehandeld wordt zoals verdachte gehandeld heeft. Dat doet er echter niet aan af dat de handelwijze van verdachte strafrechtelijk relevante schuld in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet oplevert.
Gelet voorts op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken, is het hof van oordeel dat aan verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Daarbij heeft het hof ook rekening gehouden met het gegeven dat verdachte zich het lot van de slachtoffers heeft aangetrokken en zijn medeleven heeft getoond.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Bepaalt, dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr Denie, voorzitter,
mrs Van Kuijck en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 4 november 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.