ECLI:NL:GHARN:2004:AR2266

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001925-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Lensing
  • mrs. Vegter
  • mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op oom met voorbedachte rade in Enschede

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 september 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, die zijn oom heeft omgebracht, werd beschuldigd van moord met voorbedachte rade. Het hof oordeelde dat de verdachte niet volledig buiten zinnen was tijdens de daad, wat blijkt uit zijn rustige rijgedrag en het feit dat hij in staat was om een kennis te groeten. De verdachte had een lange geschiedenis van negatieve gevoelens jegens zijn oom, die hij verantwoordelijk hield voor de detentie van zijn vader. Na een toevallige ontmoeting tussen zijn vader en oom op 2 augustus 2003, waarin heftige emoties bij de verdachte werden opgeroepen, besloot hij op 7 augustus 2003 zijn oom te achtervolgen en aan te rijden met zijn auto. Vervolgens stak hij zijn oom met een mes, wat leidde tot diens overlijden. Het hof concludeerde dat er sprake was van voorbedachte rade, aangezien de verdachte de gelegenheid had om na te denken over zijn daden. De deskundigen concludeerden dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, maar het hof hield rekening met de omstandigheden en de ernst van het feit. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001925-04
Uitspraak dd.: 16 september 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 23 maart 2004 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [plaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 september 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. In de telastelegging staat dat het feit gepleegd is ‘te Enschede’. Het hof leest ‘in de gemeente Enschede’ in plaats van ‘te Enschede’.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Bewijsoverweging
De raadsman heeft namens verdachte gesteld dat in casu geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, vereist voor een bewezenverklaring van het misdrijf moord. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt volkomen buiten zinnen achter zijn oom is aangegaan, zonder dat sprake was van een echt besluit, waarop hij zich kon of had moeten bezinnen.
Voor de beoordeling van dit verweer is het volgende van belang.
De vader van verdachte en zijn oom, het slachtoffer, hebben elkaar na zeer lange tijd op 2 augustus 2003 bij gelegenheid van een toevallige ontmoeting gesproken. De omstandigheid dat zij met elkaar spraken heeft bij verdachte heftige emoties opgeroepen in verband met de naar het oordeel van verdachte volledig verstoorde relatie tussen de vader van verdachte en zijn oom en hetgeen zijn oom zijn vader, zijn (stief)moeder en hemzelf in zijn beleving had aangedaan. De dagen na de ontmoeting was verdachte van slag. Naar eigen zeggen heeft hij enkele nachten niet of weinig geslapen.
Toen verdachte enkele dagen na deze ontmoeting en wel op 7 augustus 2003 zijn oom buiten op de fiets zag rijden, nam hij het besluit achter zijn oom aan te gaan. Bij de politie heeft hij aanvankelijk verklaard dat hij toen het besluit nam zijn oom te doden. Later heeft hij verklaard dat hij toen besloot de confrontatie met zijn oom aan te gaan. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van “voorbedachte raad” bij verdachte maakt het echter geen verschil van welke versie van het gebeuren wordt uitgegaan. Hoewel hij uitdrukkelijk daarnaar is gevraagd, heeft verdachte geen opheldering gegeven over de aard van de confrontatie die hij volgens de tweede versie op dat moment beoogde. Nu -naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt- verdachte (uiterlijk) toen besloot die confrontatie aan te gaan met het uitbeenmes, kan het niet anders dan dat verdachte het gebruik van het mes bij die confrontatie beoogde. Gelet op verdachte’s beroep -uitbener- kan het ook niet anders dan dat verdachte zich toen -minst genomen- realiseerde dat het gebruik van het mes tegen zijn oom fatale gevolgen zou hebben. Vervolgens is hij in de auto gestapt. Hij reed gedurende enkele minuten achter zijn oom aan. Het was druk op de weg. Er bevonden zich aanvankelijk enkele auto’s tussen verdachte en zijn fietsende oom. Verdachte heeft zich aangepast aan het tempo van het verkeer en is met normale snelheid achter zijn oom aangereden. Onderweg heeft verdachte nog een bekende gegroet. Toen verdachte zijn oom op korte afstand was genaderd, heeft hij hem onmiddellijk aangereden en vervolgens welbewust een aantal keren met het meegenomen mes in diens lichaam gestoken.
Anders dan de raadsman heeft gesteld kan niet geconcludeerd worden dat verdachte volledig buiten zinnen was. Het hof leidt dit in het bijzonder af uit de wijze waarop verdachte achter zijn oom is aangereden. Hij deed dit rustig, zich aanpassend aan het overige verkeer en was ook nog in staat een kennis te groeten. Voor de stelling dat verdachte volledig buiten zinnen was, biedt de gedragskundige rapportage evenmin (voldoende) aanknopingspunten.
Er zijn tenminste enkele minuten geweest tussen het bewust pakken van het mes en het besluit tot confrontatie enerzijds en de aanrijding en steekpartij anderzijds waardoor verdachte gelegenheid heeft gehad te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit. Desondanks heeft hij zijn besluit tot confrontatie na het pakken van een mes doelgericht en onverwijld uitgevoerd door zijn oom aan te rijden en vervolgens in het lichaam te steken. Dat maakt dat er naar het oordeel van het hof gesproken kan worden van voorbedachte raad.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 augustus 2003 in de gemeente Enschede opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, deze [slachtoffer] met een mes meermalen in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van moord, wordt veroordeeld tot eenzelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg werd opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn oom om het leven gebracht. Het nemen van het leven van een ander is onomkeerbaar en brengt voor de nabestaanden onpeilbaar leed met zich mee. Daarnaast is de rechtsorde in zo ernstige mate geschokt, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur in aanmerking komt.
Uit de stukken is naar voren gekomen dat de verdachte over een lange periode negatieve gevoelens koesterde ten opzichte van zijn oom.
Volgens verdachte is het de schuld van zijn oom geweest dat zijn vader in het buitenland gedetineerd is geweest. Tijdens die periode heeft zijn oom zich -ondanks gedane beloftes- nauwelijks bekommerd om het gezin van zijn gedetineerde broer waar verdachte deel van uitmaakte. Enkele dagen voor de steekpartij zag verdachte zijn vader en oom met elkaar in gesprek. Verdachte werd woedend omdat zijn oom contact legde en zijn vader daar kennelijk intrapte. De daaropvolgende nachten heeft verdachte niet of weinig geslapen.
Verdachte heeft op 7 augustus 2003 zijn oom die over straat fietste met een auto gevolgd. Hij is vervolgens tegen zijn oom aangereden, die daardoor ten val kwam. Verdachte is uitgestapt en heeft met een mes dat hij had meegenomen zijn oom meermalen gestoken die als gevolg daarvan is overleden. Verschillende personen zijn ongewild getuige geweest van het handelen van verdachte, dat op klaarlichte dag op de openbare weg plaatsvond. Verdachte is daarna weer in zijn auto gestapt en is rechtstreeks naar het politiebureau gereden waar hij zichzelf heeft aangegeven.
Verdachte is eerder door de rechter tot straffen veroordeeld terzake mishandeling en openlijke geweldpleging.
Over de persoon van verdachte zijn rapporten opgemaakt door H.A. de Haan, psychiater, gedateerd 19 januari 2004, J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog/psychotherapeut, gedateerd 14 december 2003 en D.F.J. Hoekstra, arts-gedragsdeskundige, gedateerd 16 januari 2004.
De conclusies van de deskundigen stemmen grotendeels overeen, waaronder het oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
H.A. de Haan, psychiater, concludeert daarover het volgende:
“Betrokkene was op het moment van het telastegelegde wel in staat om het onrechtmatige van zijn handelen in te zien, maar had vanwege zijn persoonlijkheidsontwikkeling waarin het slachtoffer een zeer speciale rol heeft gespeeld en de bijkomende lichte ontremming ten gevolge van een aantal nachten slecht slapen in licht verminderde mate de mogelijkheid om zijn wil in vrijheid, overeenkomstig een dergelijk besef, te bepalen. Betrokkene is daarom in de ogen van de rapporteur in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar.”
Het hof heeft -gelet op de rapportages- geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan deze conclusie en maakt deze tot de zijne.
Het hof zal met de voornoemde omstandigheden van verdachte tot op zekere hoogte rekening houden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de gepleegde moord niet zozeer een kille afrekening is geweest, zoals door de rechtbank gesteld, maar veeleer een uitbarsting van agressie, veroorzaakt door jarenlang opgekropte gevoelens van onvrede bij een -in psychisch opzicht- kwetsbare persoon.
Voor de door hem gepleegde moord wordt verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Lensing, voorzitter,
mrs Vegter en Van den Heuvel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Apotheker, griffier,
en op 16 september 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.