ECLI:NL:GHARN:2004:AQ8948
Gerechtshof Arnhem
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake afwijzing aanmerkelijk-belangverlies door voorzieningenrechter
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 juli 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanmerkelijk-belangverlies door de voorzieningenrechter. De belanghebbende, aangeduid als [X], had een verlies uit aanmerkelijk belang geclaimd in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000, ter hoogte van f 1.249.999 (€ 559.493). De inspecteur van de Belastingdienst had echter in een beschikking van 24 juni 2003 het verlies vastgesteld op nihil, wat leidde tot een voorlopige teruggaaf van f 22.503 (€ 10.211) die eerder was verleend.
De mondelinge behandeling vond plaats op 8 juli 2004, waarbij zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende stelde dat hij een spoedeisend belang had bij de procedure, omdat de bank overwoog om lopende kredieten op te zeggen en zekerheid op onroerend goed zocht voor bestaande schulden. Hij verzocht om onmiddellijke uitspraak in de bodemprocedure, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek noodzakelijk was en dat de zaak zich leende voor een meervoudige behandeling.
Daarnaast werd subsidiair verzocht om de inspecteur opdracht te geven uitvoering te geven aan de beschikking verrekening verlies uit aanmerkelijk belang. De voorzieningenrechter wees dit verzoek af, omdat niet duidelijk was of het standpunt van de belanghebbende door het Hof in de bodemprocedure zou worden gevolgd. De voorzieningenrechter weegt het belang van de belanghebbende bij een spoedige beschikking af tegen het belang van de fiscus, die mogelijk een vordering niet meer kan verhalen bij een onterecht gedane betaling.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder termen voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J. Lamens, fungerend voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Waerden als griffier.