ECLI:NL:GHARN:2004:AQ5620

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/562
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. van Loo
  • C. Rank-Berenschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter in geschil over advocatendeclaratie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de vraag of de burgerlijke rechter bevoegd was om kennis te nemen van een vordering tot voldoening van een advocatendeclaratie. De appellante, een maatschap van advocaten, had in eerste aanleg een bedrag van € 30.652,94 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente, voor werkzaamheden verricht door een aan haar kantoor verbonden advocaat in opdracht van de geïntimeerde, Recreatiepark De Byvanck B.V. De rechtbank Zutphen had zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat het geschil volgens de artikelen 32-40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) een bijzondere rechtsgang vereiste.

De Byvanck voerde verschillende verweren aan tegen de vordering, waaronder dat het gevorderde bedrag niet correct was en dat er sprake was van een opschortingsrecht. Het hof oordeelde dat de grief van de appellante slaagde, omdat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard. Het hof benadrukte dat de burgerlijke rechter in staat moet zijn om alle verweren te beoordelen, ook als deze verweren niet direct betrekking hebben op de hoogte van de declaratie.

Het hof vernietigde het eindvonnis van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank Zutphen voor verdere afdoening. Tevens werd De Byvanck veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 22 juni 2004 door de rechters M. Steeg, A. van Loo en C. Rank-Berenschot, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

22 juni 2004
derde civiele kamer
rolnummer 2003/562
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de maatschap
[X.] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
procureur: mr [X.],
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Recreatiepark De Byvanck B.V.,
gevestigd te Beek (gemeente Bergh),
geïntimeerde,
procureur: mr W.H.B.K. Brunet de Rochebrune.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 17 oktober 2002 en 16 april 2003 die de rechtbank Zutphen tussen appellante (hierna te noemen: [X.]) als eiseres en geïntimeerde (hierna te noemen: De Byvanck) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotocopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [X.] heeft bij exploot van 2 mei 2003, hersteld bij exploot van 23 mei 2003, aangezegd van voormelde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van De Byvanck voor dit hof.
2.2 Bij voormeld exploot van 2 mei 2003 heeft [X.] een grief tegen het eindvonnis van 16 april 2003 aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het eindvonnis van 16 april 2003 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vermeerderde eis van [X.] toewijst, met veroordeling van De Byvanck in de proceskosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft De Byvanck de grief bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden, [X.] niet-ontvankelijk verklaart in haar hoger beroep en (dusdoende) de vonnissen van 17 oktober 2002 en 16 april 2003 bekrachtigt, met ongegrondverklaring van de in appèl geformuleerde grieven, met veroordeling van [X.] in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 van haar vonnis van 16 april 2003 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen als zodanig geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Aangezien [X.] geen grieven heeft aangevoerd tegen het tussenvonnis van 17 oktober 2002, zal zij in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende. [X.] is een maatschap van advocaten. Zij heeft in eerste aanleg na vermeerdering van eis onder meer veroordeling gevorderd tot betaling van een bedrag van € 30.652,94 vermeerderd met wettelijke rente ter zake van door een aan haar kantoor verbonden advocaat in opdracht en voor rekening van De Byvanck verrichte werkzaamheden. De Byvanck heeft deze vordering gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 16 april 2003 het geschil gekwalificeerd als een geschil over de hoogte van de declaratie van [X.] voor de behandeling waarvan een bijzondere rechtsgang is voorzien in de artikelen 32-40 Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) en zich onbevoegd verklaard om van de vordering van [X.] kennis te nemen. Tegen dit oordeel richt zich de grief.
4.3 Ingevolge artikel 72 Rv. verklaart de rechter zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd indien een zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter.
4.4 De vraag rijst of en in hoeverre de burgerlijke rechter ingevolge de in de artikelen 32-40 van de WTBZ neergelegde bijzondere rechtsgang onbevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering tot voldoening van (het onbetaald gebleven gedeelte van) een advocatendeclaratie.
4.5 Uitgangspunt is dat onder een “verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend” in de zin van artikel 32 WTBZ moet worden verstaan een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie. De Raad van Toezicht – en eventueel de in art. 35 lid 1 WTBZ bedoelde rechter – dient te beoordelen of de advocaat zijn declaratie overeenkomstig het voorschrift van art. 30 WTBZ heeft berekend naar de mate van het belang en de moeilijkheid van de zaak alsmede van de daaraan bestede tijd, waarbij ook de in artikel 35 lid 2 WTBZ genoemde factoren in de beoordeling moeten worden betrokken. Alleen in geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie kunnen de artikelen 32-40 WTBZ worden toegepast. Deze kunnen niet worden toegepast in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen (HR 18 juni 1993, NJ 1994, 4; HR 12 oktober 2001, NJ 2002, 165). De regeling geldt dus niet indien er andere gronden worden aangevoerd waarom de declaratie niet wordt betaald.
4.6 In het onderhavige geval heeft De Byvanck - kort samengevat - de navolgende verweren gevoerd.
a. Het aanvankelijk bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderde bedrag van f 42.631,94 is niet correct. Er dient volgens De Byvanck nog een bedrag van f 27.857,- betaald te worden (CvA sub 2 en 3);
b. Ter zake van het erkende deel van de vordering, verminderd met enkele tussentijds onverplicht gedane betalingen, kan De Byvanck zich beroepen op een overeengekomen opschortingsrecht totdat zij financiering verkregen heeft. Daarover zijn gesprekken gaande (CvA sub 4; CvD sub 6, 14);
c. Mede gelet op de dubbele rol die de advocaat heeft gespeeld, waarbij belangenverstrengeling niet is uit te sluiten, is het aansturen op integrale voldoening onaanvaardbaar (CvD sub 7);
d. Het door [X.] tot zekerheid van haar vordering op registergoederen van De Byvanck verkregen hypotheekrecht is nietig (CvD sub 8);
e. Het totaalbedrag van de facturen die betrekking hebben op sedert de dagvaarding van 14 maart 2000 verrichte werkzaamheden en voorgeschoten kosten beloopt niet het bedrag ad € 11.307,41 waarmee [X.] haar eis heeft vermeerderd, maar slechts € 6.229,22 (CvD sub 10);
f. De Byvanck heeft geen opdracht gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden die op de betreffende facturen - ad in totaal € 7.661,08 - worden omschreven als de kwestie “[Y.]/advies” (CvD sub 11);
g. De behandelend advocaat heeft toegezegd zijn uiterste best te doen de kosten binnen de perken te houden. Er zijn aanzienlijke facturen toegezonden in strijd met de gemaakte afspraken ter zake (CvD sub 12);
h. De redelijkheid van het gehanteerde uurtarief wordt in twijfel getrokken (CvD sub 13);
i. De daadwerkelijk verrichte werkzaamheden stemmen niet overeen met de in rekening gebrachte werkzaamheden. Ook met betrekking tot het aanvankelijk erkende bedrag van f 27.857,-- bestaan op dit punt twijfels (CvD sub 13).
4.7 De Byvanck heeft zich aldus ter bestrijding van de declaratie zowel beroepen op verweren die niet zien op de hoogte van de declaratie als in rechtsoverweging 4.5 omschreven - de verweren b, d., e. en f. -, als op verweren die wel zien op de hoogte van de declaratie – verweren g. en i. - en verweren waarvan niet op voorhand duidelijk is tot welke categorie zij moeten worden gerekend (verweren a., c. en h.).
4.8 Om beide bevoegdheidsbepalingen op een evenwichtige wijze tot hun recht te laten komen, staat het de advocaat vrij zich in een situatie als deze te wenden tot de burgerlijke rechter opdat deze allereerst al die verweren beoordeelt waaraan los van het geschil omtrent de redelijkheid van de omvang van de declaratie betekenis toekomt, ook indien deze verweren daarop nog een (zijdelings) effect zouden kunnen hebben. De burgerlijke rechter zal zich dan niet aanstonds onbevoegd mogen verklaren. Zijn onbevoegdheid ingevolge de in de artikelen 32-40 WTBZ neergelegde bijzondere rechtsgang zal eerst in de loop van het geding aan de orde komen als het gaat over de beoordeling van de redelijkheid van de omvang van de declaratie.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat de grief slaagt en dat het bestreden eindvonnis moet worden vernietigd.
4.10 De vordering van [X.] in hoger beroep strekt ertoe dat het hof na vernietiging van het bestreden eindvonnis opnieuw recht doet en haar vermeerderde eis toewijst. Te dien aanzien wordt als volgt overwogen. Door het hoger beroep tegen een einduitspraak wordt in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de hogere rechter overgebracht ter beslissing door deze. Deze regel lijdt echter uitzondering in het geval dat de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt, waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen. In een zodanig geval dient de zaak naar de rechter in eerste aanleg te worden verwezen, tenzij beide partijen te kennen hebben gegeven dat zij afdoening door de appelrechter verlangen (vgl. HR 16 april 1993, NJ 1993, 654 en HR 7 mei 1993, NJ 1993, 655, onderstreept door HR 1 februari 2002, NJ 2003, 655). Nu dit laatste niet het geval is, zal de zaak worden verwezen naar rechtbank Zutphen ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest.
4. 11 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal De Byvanck in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het tussenvonnis van de rechtbank Zutphen van 17 oktober 2002;
vernietigt het eindvonnis van die rechtbank van 16 april 2003;
verwijst de zaak naar de rechtbank Zutphen ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt De Byvanck in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X.] begroot op € 998,-- voor salaris van de procureur, op € 70,70 voor appèlexploot en op € 795,-- voor griffierecht;
verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, Van Loo en Rank-Berenschot, bij afwezigheid van de andere raadsheren ondertekend door de jongste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2004.