Gerechtshof Arnhem
twaalfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/00560 (reinigingsrechten)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X B.V.] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag reinigingsrechten.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002, met aanslagnummer [01] een aanslag reinigingsrechten opgelegd ten bedrage van € 134,75.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de onderhavige aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft ter zake een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 1 april 2004 plaatsgevonden ter zitting van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer van het Hof te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [namens belanghebbende: de heer X, directeur/grootaandeelhouder van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar].
2. Verordening en Tarieventabel
In de gemeente Elburg ( hierna: de gemeente) gold in 2002 de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2002 (hierna: de Verordening). De Verordening is vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente van 18 oktober 2001 en is op 23 oktober 2001 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad “Elburger Nieuws”. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Inleidende bepaling
Krachtens deze verordening worden geheven:
a. een afvalstoffenheffing;
b. reinigingsrechten.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld.
HOOFDSTUK II AFVALSTOFFENHEFFING
Artikel 3 Aard van de belasting
Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer ( Stbl. 1992, 551).
Artikel 4 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. (...)
(...)
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
5. De belastingen bedoeld in hoofdstuk 1.2., onderdelen 1.2.1 .en 1.2.3, van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvraag van de dienstverlening.
6. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1.2., onderdelen 1.2.2. en 1.2.4., van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.
7. De leden 1 tot en met 4 blijven buiten toepassing met betrekking tot de belastingen als bedoeld in hoofdstuk 1.2. van de tarieventabel.
HOOFDSTUK III REINGINGSRECHTEN
Artikel 12 Belastbaar feit
Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen, die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
Artikel 13 Belastingplicht
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Artikel 14 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij de verordening behorende tarieventabel.
2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt. ’’
De Tarieventabel behorende bij de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Hoofdstuk 2 Maatstaven en jaarlijkse tarieven reinigingsrechten
2.1. Het recht bedraagt per belastingjaar voor het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het éénmaal per twee weken ledigen ( groen en grijs om de week) van containers en het verwijderen van de daarin verzamelde bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang indien:
2.1.1. het betreft:
twee containers ( naar keuze groen of grijs) € 231,00
vier containers ( naar keuze groen of grijs) € .. ,32 (*) ”
(*) per abuis is in onderdeel 2.1.1. niet het door de raad op 18 oktober 2001 vastgestelde bedrag, te weten € 706,32, dat is vermeld in het tot de processtukken behorende collegevoorstel waarop door de raad is besloten, opgenomen.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.1. In het onderhavige jaar (2002) is belanghebbende -een consultancybureau- gevestigd op het adres [a-weg 1 te Z]). [De heer X] is met zijn gezin (bestaande uit twee volwassenen en drie kinderen) woonachtig op voornoemd adres. Belanghebbende beschikt op het genoemde adres niet over een zelfstandige bedrijfsruimte. Nagenoeg alle bedrijfsactiviteiten van belanghebbende worden verricht op locatie. Bij belanghebbende ontstaat in het onderhavige jaar afval, voornamelijk in de vorm van papieren bescheiden.
3.2. In het kader van de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen stelt de gemeente ten behoeve van elk binnen haar gemeente gelegen perceel twee afvalcontainers beschikbaar: één groene container ten behoeve van organisch afval en één grijze container voor het overige huishoudelijke afval.
3.3. Op 24 mei 2002 heeft de gemeente ten behoeve van het perceel [a-weg 1] op verzoek van [de heer X] een extra grijze container geleverd. Naar aanleiding van het verzoek om levering van een extra grijze container is door de gemeente onderzocht of op het betreffende woonadres een bedrijf is gevestigd.
3.4. Ingevolge de Verordening is belanghebbende een aanslag reinigingsrechten 2002 opgelegd ten bedrage van € 134,75. Op het aanslagbiljet staat onder de rubriek “grondslag” het cijfer “1” vermeld.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag reinigingsrechten 2002 terecht is opgelegd.
4.2. Belanghebbende bestrijdt dat de onderhavige aanslag reinigingsrechten terecht aan haar is opgelegd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij geen gebruik maakt van de diensten van de gemeente. In haar visie is de extra grijze container (zie onder 3.3. hiervóór) aangevraagd en geleverd ten behoeve van het deponeren van huishoudelijke afvalstoffen van het gezin van de directeur groot aandeelhouder en wordt deze extra container niet gebruikt voor het deponeren van de geringe hoeveelheid afval welke in het onderhavige jaar is ontstaan bij belanghebbende.
4.3. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat gelet op de omstandigheid dat belanghebbende in het onderhavige kalenderjaar op het desbetreffende adres is gevestigd de onderhavige aanslag reinigingsrechten terecht aan belanghebbende is opgelegd. De omstandigheid dat in het jaar 2002 op het desbetreffende adres zowel huishoudelijke als bedrijfsafvalstoffen worden geproduceerd doet hieraan niet af. Evenmin is de (geringe) hoeveelheid bedrijfsafval voor het opleggen van de onderhavige aanslag reinigingsrechten relevant.
4.4. Ter zitting heeft de Ambtenaar meegedeeld dat de aanslag reinigingsrechten 2002 met inachtneming van artikel 8, tweede lid, van de Verordening tijdsevenredig is vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van het in de Tarieventabel omschreven tarief voor twee containers (zie onderdeel 2.1.1 van de Tarieventabel hiervóór.) Het bedrag van de aanslag is berekend door het tarief voor twee containers te vermenigvuldigen met 7/12. Daaraan heeft zij toegevoegd dat ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Verordening een gedeelte van een in de Tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid wordt aangemerkt en dat het begrip “eenheid” in dit verband in het onderhavige geval dient te worden gelezen als: “twee containers”.
4.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van de aanslag. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van haar uitspraak.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 12 van de Verordening worden reinigingsrechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeente-bezittingen, werken of inrichtingen, die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Hoofdstuk 2 onderdeel 2.1. van de Tarieventabel geeft aan dat reinigingsrechten worden geheven voor het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het éénmaal per twee weken ledigen (groen en grijs om de week) van containers en het verwijderen van de daarin verzamelde bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang.
5.2. Het begrip “bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang” is niet nader omschreven in de Verordening en/of de Tarieventabel. Uit het bepaalde in artikel 2 van de Verordening maakt het Hof evenwel op dat het gaat om afvalstoffen, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke niet zijn aan te merken als grof bedrijfsafval.
5.3. Hetgeen in de Verordening wordt verstaan onder bedrijfsafvalstoffen valt voorts naar het oordeel van het Hof af te leiden uit het volgende. De afvalstoffenheffing voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen -welke ingevolge de Verordening naast de reinigingsrechten door de gemeente wordt geheven- is blijkens de artikelen 3 en 4 van de Verordening gebaseerd op artikel 15.33 juncto artikel 10.11 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wet). Ingevolgde artikel 1.1. van de Wet (tekst van 9 november 2001 tot 7 mei 2002) wordt onder “huishoudelijke afvalstoffen” verstaan: “afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens (...)”. Onder “bedrijfsafvalstoffen” wordt verstaan: “afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen, autowrakken of gevaarlijke afvalstoffen”. In de Verordening wordt aldus voor de afvalstoffenheffing aangesloten bij de begripsomschrijvingen van de Wet. Het begrip “huishoudelijke afvalstoffen” zoals dit is gedefinieerd in de Verordening is gelijk aan het begrip “huishoudelijke afvalstoffen” van de Wet. Het Hof is van oordeel dat hieruit volgt dat de gemeente ook voor wat betreft het begrip “bedrijfsafvalstoffen” aansluiting heeft gezocht bij de Wet, zodat onder het begrip "bedrijfsafvalstoffen" zoals dit is opgenomen in de Tarieventabel hetzelfde dient te worden verstaan als onder het begrip “bedrijfsafvalstoffen” in de Wet. Bedrijfsafvalstoffen in de zin van de Verordening zijn derhalve afvalstoffen die niet afkomstig zijn uit particuliere huishoudens.
5.4. Nu niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar op het in 3.1. genoemde adres afval heeft geproduceerd -zij het in geringe mate-, welk afval gelet op hetgeen onder 5.2. en 5.3. is overwogen dient te worden aangemerkt als “bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang” in de zin van de Tarieventabel behorende bij de Verordening, is in het onderhavige jaar (2002) voldaan aan het belastbaar feit zoals omschreven in artikel 12 van de Verordening.
5.5. Belanghebbende is voor het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het éénmaal per twee weken ledigen van containers en het verwijderen van de daarin verzamelde bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang de onderhavige aanslag reinigingsrechten 2002, ten bedrage van € 134,75 opgelegd. Onderdeel 2.1.1. van Hoofdstuk 2 van de Tarieventabel behorende bij de Verordening voorziet in een jaarlijks tarief voor twee containers alsmede een jaarlijks tarief voor vier containers. De Verordening voorziet niet in een jaarlijks tarief voor één container.
5.6. Anders dan de Ambtenaar ter zitting heeft betoogd is het Hof van oordeel dat de in artikel 14, tweede lid, van de Verordening neergelegde regel dat een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid voor de berekening van de renten als een volle eenheid wordt aangemerkt, geen althans niet een voldoende basis kan vormen voor de door de Ambtenaar verdedigde opvatting dat de aanslag tot het juiste bedrag is berekend. De bedoelde regel, die kan worden gekenmerkt als een afrondingsregel, is naar het oordeel van het Hof niet bedoeld voor een geval als het onderhavige, waarin niet alleen de tariefstelling maar ook de gemeentelijke dienstverlening (nader) is omschreven in de Tarieventabel.
5.7. Nu in Hoofdstuk 2, artikel 2.1, van de Tarieventabel is bepaald:
“Het recht bedraagt per belastingjaar voor het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het éénmaal per twee weken ledigen (...) van containers en het verwijderen van de daarin verzamelde bedrijfsafvalstoffen van beperkte omvang indien:
het betreft:
twee containers (naar keuze groen of grijs) € 231,00
vier containers enz ’’
is het Hof van oordeel dat in casu het bedrag van de verschuldigde belasting niet valt op te maken uit de Verordening. Immers in het onderhavige geval is aan belanghebbende één (grijze) container ter beschikking gesteld. In de Verordening is slechts voorzien in een tarief voor het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het éénmaal per twee weken ledigen van containers: indien (onderstreping Hof) het betreft twee containers of vier containers. Nu niet aan de voorwaarde is voldaan dat aan belanghebbende (tenminste) twee containers zijn beschikbaar gesteld en een afzonderlijk tarief voor één container ontbreekt, ontbeert de onderhavige aanslag een rechtsbasis in de Verordening.
5.8. Afgezien van hetgeen hiervoor is overwogen is het Hof van oordeel dat de toepassing van het bepaalde in artikel 14, tweede lid van de Verordening op de onderhavige tariefstelling, mede gezien de progressie die in de tariefopbouw is opgenomen en de hoogte van het bedrag per container, zou leiden tot een onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de onderhavige bevoegdheid niet voor ogen kan hebben gehad.
5.9. Het beroep is in zoverre gegrond.
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 20 voor reis- en verblijfkosten.
Het Hof:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de bestreden uitspraak;
– vernietigt de onderhavige aanslag;
– gelast dat de gemeente Elburg aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 232 (ƒ 511);
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 20 en wijst de gemeente Elburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 30 juni 2004 door prof. mr. dr. J.A. Monsma, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.
(L.A. Aalbersberg) (J.A. Monsma)
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.