4. Het geschil en de standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur terecht met toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) de uit de voormelde akte van schenking voortvloeiende vordering vermeerderd met rente, heeft aangemerkt als een erfrechtelijke verkrijging.
4.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
4.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven –
4.3.1. door belanghebbende:
4.3.1.1. Naar aanleiding van de akte van schenking zijn in 1984 aanslagen in het recht van schenking opgelegd. De Inspecteur heeft destijds de akte anders geïnterpreteerd.
4.3.1.2. De verletkosten van haarzelf en degenen die zij tot bijstand meebrengt zijn te berekenen op 4 uren à € 25,– per persoon.
4.3.1.3. De schenking was destijds rechtsgeldig. Thans geeft de Inspecteur er voor het recht van successie een andere interpretatie aan. De Inspecteur zou niet om inzage in de bankrekening hebben gevraagd als dat zinloos was.
4.3.1.4. In het verweerschrift wordt, anders dan in de brief van de Inspecteur van 2 juli 2002 (bijlage i) niet gerept over een voelbaar offer dat de ouders hebben gebracht. Ook uit de in het verweerschrift genoemde eerdere gevallen in de jurisprudentie blijkt dat er bij de interpretatie van artikel 10 van de Wet verschillen mogelijk zijn.
4.3.1.5. Het saldo op de aparte bankrekening bestond uit de hoofdsom en de jaarlijks bijgeschreven rente. Of de rentebijschrijvingen voldoende waren voor de volgens de schenkingsakte jaarlijks bij te storten 5%, is in de loop van de jaren tengevolge van boekhoudtechnische moeilijkheden niet nauwkeurig bijgehouden. In latere jaren is de bank minder dan 5% rente gaan vergoeden, zodat daaruit op den duur niet de verplichting uit de schenkingsakte zou kunnen worden gedelgd.
4.3.1.6. Zij kan moeilijk aannemen dat de Belastingdienst in 1984 niet kon weten dat de rente niet opeisbaar was.
4.3.1.7. De rente is van jaar tot jaar verantwoord in de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de ouders. Dat betekent evenwel niet dat de ouders zich als vruchtgebruikers beschouwden, want in hun beleving kon de rente door de kinderen worden opgeëist.
4.3.2. en door de Inspecteur:
4.3.2.1. Hij beschouwt de akte van schenking niet als van generlei waarde maar als een gegeven. Daarmee is nog niet gezegd hoe zij uitwerkt in de verhouding tot artikel 10 van de Wet. De notaris die de akte passeert behoort alle civiel- en fiscaalrechtelijke consequenties mede te delen. Als hij niet in overeenstemming met de bedoeling de schenking in de akte heeft neergelegd en deze fiscaal anders uitpakt dan voorzien, zou dat een misstap van de notaris zijn geweest.
4.3.2.2. Men kan van de Belastingdienst niet verwachten degenen die bij een schenking betrokken zijn te waarschuwen voor de werking van artikel 10 van de Wet. De dienst komt niet spontaan in actie als hem een notariële akte gewordt, alleen al omdat in het algemeen niet bekend is wat er daarna nog gebeurt.
4.3.2.3. Hij interpreteert artikel 10 van de Wet ook in dit geval niet anders dan alle inspecteurs in den lande plegen te doen.
4.3.2.4. Hij geeft geen verschillende antwoorden op dezelfde vragen. Hij weet ook niet hoe de gestelde vragen precies geluid hebben. Feit is, dat in 1984 er een schenking aan de orde was en thans het recht van successie.
4.3.2.5. De subjectieve beleving van de erflater bepaalt niet hoe artikel 10 van de Wet objectief uitwerkt. Deze bepaling is hier van toepassing doordat het genot van de hoofdsom en de rente niet naar de kinderen is gegaan maar bij de ouders is gebleven, ook al wilden zij er niet aankomen.
4.3.2.6. Een overeenkomst strekt de daarbij betrokkenen tot wet, maar vermag niet de werking van publiekrechtelijke regels zoals die welke de belastingheffing regelen te ontkrachten.
4.3.2.7. Hij vindt verletkosten van € 25 per uur op zichzelf niet irreëel. Voor een veroordeling in proceskosten zijn alleen termen aanwezig ingeval belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk worden gesteld. Degenen die tot bijstand zijn meegekomen hebben geen individuele reiskosten gemaakt als zij samen met belanghebbende in één auto reizen. Hij laat de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht overigens aan het Hof over.
4.3.2.8. Hij zal, indien het beroep door het Hof formeel wordt opgevat als alleen door belanghebbende ingesteld tegen de uitspraak voor zover daarbij de aan haar ([X]) opgelegde aanslag is gehandhaafd, de daarmee op het biljet verenigde aanslagen zo nodig op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ambtshalve verminderen ingeval belanghebbende gelijk krijgt.
4.4. Belanghebbende verzoekt in beroep – naar het Hof verstaat – de aanslag te verminderen tot een bedrag, berekend naar een verkrijging van ƒ 6 590, en de Inspecteur te veroordelen in de reis- en verletkosten van belanghebbende en van degenen die zij tot bijstand heeft meegebracht.
4.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.