Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/04067 (inkomstenbelasting)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.956. Het bedrag van de nagevorderde belasting beloopt ƒ 13.515. In de navorderingsaanslag is begrepen een boete van – per saldo – ƒ 6.757. Aan heffingsrente is een bedrag berekend van ƒ 1.605. Het aanslagbiljet is gedagtekend 22 december 2000.
1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag bij uitspraak van 4 oktober 2002 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.817. De boete en de heffingsrente zijn daarbij dienovereenkomstig verminderd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bij brief van 4 oktober 2002 een tweede bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur, bij hem binnengekomen op 7 oktober 2002 en aangevuld bij brief van 9 oktober 2002. De Inspecteur heeft deze brieven doorgezonden naar het Hof ter behandeling als een tegen de uitspraak gericht beroepschrift. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 december 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn broer [X/b] als zijn gemachtigde, alsmede [de Inspecteur, tot bijstand vergezeld van inspecteur-2].
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende was in het onderhavige jaar in loondienst werkzaam bij de [werkgever]. Zijn bruto inkomsten uit die dienstbetrekking bedroegen in 1995 ƒ 69.956.
2.3. Belanghebbende heeft samengewoond met [belanghebbendes partner te Z]. De samenwoning is in september 2000 verbroken, waarna belanghebbende bij zijn ouders in [Q] is gaan wonen. [Belanghebbendes partner] heeft in de maand oktober 2000 een brief aan de Inspecteur gezonden met – onder meer – de volgende inhoud (en waarin met “hij” wordt bedoeld: belanghebbende):
“(...)
in ’94 is hij in [Z] bij mijn komen wonen. en heeft voortaan hier in de garage de auto’s gemaakt. hij heeft 35 à 40 auto’s onderhanden. overal vandaan [Q – R – S – T – Z] – van de fam heeft hij zijn vader – dochter – en ex schoonzus. dus dat zijn er 3.
(...)
en nu sinds 7 jaar [diverse activiteiten bij garage-1, garage-2 en garage-3]].
er waren weken bij, dat hij 600 à 700 gulden en ook wel ƒ 1000 zwart bij verdienden.
het zijn over het algemeen oudere auto’s
en daar gaan weer veel onderdelen in
en dat tikt lekker aan
hij vroeg 40 gulden per uur.
(...)”
2.4. Namens de Inspecteur heeft [inspecteur-2] op 18 oktober 2000 een bezoek gebracht aan [belanghebbendes partner]. Zij heeft bij die gelegenheid agenda’s van belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 1997 overhandigd, alsmede aankoopbonnen van auto-onderdelen. Voorts heeft zij nadien een lijst overgelegd met namen van personen die volgens haar gebruik maakten van de diensten van belanghebbende als automonteur.
2.5. Bij brief van 12 december 2000 heeft de Inspecteur aan belanghebbende aangekondigd dat hij over het jaar 1995 aan belanghebbende een navorderingsaanslag zal opleggen in verband met door hem genoten bijverdiensten. In die brief is het volgende opgemerkt:
“Deze aanslagen zullen worden vastgesteld op basis van een geschat bedrag aan inkomen e.e.a. ter behoudt van rechten van de belastingdienst.
De extra inkomsten worden, mede aan de hand van de gegevens uit uw agenda, geschat op f 20.000,- De hierover verschuldigde omzetbelasting bedraagt f 2978.”
2.6. [Belastingadviseur-1], heeft in verband met de onderhavige aan belanghebbende over 1995 opgelegde navorderingsaanslag en ter onderbouwing van het daartegen ingediende bezwaarschrift op 6 maart 2001 een brief aan de Inspecteur gezonden waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
“Omtrent deze problematiek heeft u reeds een aantal malen met [X] gesproken. Tijdens één van die gesprekken is afgesproken dat [X] de betreffende aantekeningen nader zou toelichten. Bijgaand treft u die toelichting aan. Uit die toelichting blijkt dat [X] regelmatig aan familie en kennissen in de informele sfeer adviezen gaf omtrent de staat van een auto. (...). [X] heeft dit ook tijdens de eerdere gesprekken naar voren gebracht en heeft tijdens die gesprekken ook aangegeven dergelijke adviezen uitsluitend aan vrienden en goede kennissen te geven en daarvoor in het algemeen geen, danwel een zeer geringe beloning te ontvangen.”
2.7. [Inspecteur-2] heeft bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een brief van 13 augustus 2001 aan [belastingadviseur-2]. In die brief is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(...)
Tijdens mijn bezoek heb ik [X] geconfronteerd met de beweringen in de klikbrief en de toelichting van [belanghebbendes partner] daarop.
[X] bevestigde dat hij reparaties tegen vergoeding aan derden verrichtte.
Dat hij f 40,= per uur calculeerde werd bevestigd met de opmerking “u bent goed geïnformeerd”.
(...)
Verder verklaarde hij nog dat veel van zijn verdiensten zouden zijn opgegaan aan investeringen in gereedschappen.
Bij mijn vertrek werd de volgende afspraak gemaakt:
(...)
Er zou een opstelling gemaakt worden van de verdiensten en de daarop betrekking hebbende kosten en investeringen over de betreffende jaren.
Tijdens een daaropvolgend telefonisch onderhoud maakte [X] nog de volgende opmerking: “ik snap ook wel dat ik de klos ben”.
(...)
Verklaring van [belanghebbendes partner]:
Ik woon sinds 1995 samen met [X/b] (Hof: bedoeld zal zijn: [X]).
Daarvoor hadden wij een “lat” relatie.
[X] werkte gemiddeld 3x per week aan auto’s.
De opbrengst reparaties zou zeker f 500,= tot f 1000,= per week bedragen.
De korting van de ingekochte materialen was voor hemzelf. De klant zou de bruto prijs moeten betalen.
Er werd een uurtarief van f 40,= gecalculeerd.
Er waren ongeveer 40 vaste klanten.
Eerst werd er geklust op de [a-weg te Q]. Vanaf 1995 vonden de activiteiten plaats op het woonadres, [b-weg 2 te Z].
Daar was inmiddels een garage met smeerput gebouwd.
Er werd zowel gereedschap van hemzelf als van zijn werkgever gebruikt.
(...)
A.P.K. keuringen werden door hemzelf verricht, de afmelding van de R.D.W. werd door derden verzorgd.
De kostprijs van deze keuringen was f 75,=, waarvan f 55,= voor [X] zou zijn.
Het verdiende geld zou vooral zijn opgegaan aan luxe dingen zoals vakanties (4 x per jaar), kleding en uit eten gaan.
[Belanghebbendes partner] kreeg aan het einde van de maand een vast contant bedrag.
Eerst f 1000,= later werd dit f 1500,=. Dit werd door [X] bevestgigd.
Bovenstaande verklaring sluit aan bij de aan mij verstrekte agenda’s, nota’s en verdere bescheiden.
(...)”
2.8. De Inspecteur heeft van belanghebbende ter inzage gevorderd de dagafschriften over 1995 van een bankrekening bij de [c-bank] en een viertal rekeningen bij de [d-bank], zulks ten einde een vermogensvergelijking met privé-specificatie op te kunnen maken.
2.9. [X/b] heeft de Inspecteur bij brief van 7 april 2002 – onder meer – het volgende bericht:
“Nogmaals, mijn broer verrichte voor kennissen en vrienden wel eens reparaties en soms kreeg hij hiervoor een kleine vergoeding. Een vergoeding voor de gemaakte kosten, dus van een inkomen uit arbeid of ondernemersschap is geen enkele sprake.
(...)
f. Gereedschappen door de jaren heen zie afschriften
g. Bouw van garage is contant betaald en zelf gebouwd. (...)”
2.10. In een brief van 13 juli 2003 aan de Inspecteur heeft [X/b], onder het hoofd “Nu een specificatie zoals het werkelijk was” een berekening gemaakt van de opbrengst van het, als hobby, bijhouden van auto’s van derden. [X/b] berekent, uitgaande van 110 afspraken en van ƒ 40 opbrengst, inclusief opbrengst onderdelen, voor een zogenoemde grote beurt, ƒ 10,50 voor een zogenoemde kleine beurt, kosten voor garage en gereedschap van ƒ 2.160 en een aftrek van ƒ 3.500 omdat 60 afspraken gratis adviezen of reparaties voor familieleden betroffen, een verlies van ƒ 2.735. Bij deze brief is een lijst gevoegd met investeringen van belanghebbende in een garage en in een aanzienlijke hoeveelheid gereedschap zoals een compressor met slangen, doppendoos grote maten, slagdoppen, bandenspanningsmeter, luchtpistolen, schoonmaakspuit, olie aftapbak, verwarmingsgaskanon, accu vulkan, wiellagerpers, Audi/VW speciaalgereedschap, poelietrekker, remolieverversingsset, olie leeg- en vulspuit, vetspuit, groot wringijzer, stuurkogel slagijzer, momentsleutel, electrische lastrafo, CO2 lasapparaat met toebehoren, tappen en snij-ijzers, veerspanners, time-lamp en slagschroevendraaier.
2.11. Belanghebbende heeft investeringen gedaan in een garage met smeerput bij de woning die hij met [belanghebbendes partner] heeft bewoond.
2.12. Belanghebbende kocht een groot gedeelte van de door hem benodigde onderdelen bij [A] BV, bij welk bedrijf hij over een debiteurennummer beschikte. Aldus kon belanghebbende een afnamekorting voor vaste afnemers genieten. Belanghebbende betaalde de onderdelen contant. Na invoering van het debiteurennummer ontving belanghebbende uit de administratie van [A] BV een contantbon op naam van “[B]” met het adres “[Z]”.
2.13. De Inspecteur heeft een onderzoek verricht naar de opnamen van contanten ten laste van de [c-bank-]rekening van belanghebbende, op welke rekening hij zijn salaris van de [werkgever] ontving. Daarbij is gebleken dat belanghebbende in het onderhavige jaar een bedrag van ƒ 7.100 aan contanten in Nederlandse valuta heeft opgenomen; geen opnamen vonden plaats in de perioden van 1 januari tot 18 april, van 6 juli (opname ƒ 500) tot 22 augustus, van 6 september (opname ƒ 200) tot 16 oktober en van 15 november (opname ƒ 300) tot 27 december. In de eerstgenoemde periode is belanghebbende gedurende twee weken met vakantie in het buitenland geweest en is in totaal voor een waarde van ƒ 969,51 aan buitenlandse valuta ten laste van de bedoelde rekening opgenomen.
2.14. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
2.15. De Inspecteur is bij het opleggen van de navorderingsaanslag uitgegaan van een geschat inkomen uit niet in dienstbetrekking verrichte arbeid van ƒ 20.000, te weten 40 weken à ƒ 500. Bij de bestreden uitspraak heeft hij het belastbare inkomen verminderd tot ƒ 87.817, berekend als volgt:
Bruto loon uit dienstbetrekking [werkgever] ƒ 69.956
Bijverdiensten ƒ 20.000
ƒ 89.956
Af: arbeidskostenforfait ƒ 2.139
Nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 87.817
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd in verband met door belanghebbende genoten bijverdiensten.
3.2. Belanghebbende stelt dat hij de werkzaamheden aan de auto’s van derden als vriendendienst verrichtte. Het ging daarbij (voornamelijk) om familie, vrienden en kennissen. Hij heeft daaruit geen inkomsten genoten. Eerder was sprake van een hobby die hem geld heeft gekost. De Inspecteur baseert zich slechts op leugenachtige en rancuneuze verklaringen van zijn ex partner.
3.3. De Inspecteur is van mening dat uit de verklaringen van [belanghebbendes partner], de verklaringen die belanghebbende daarover aflegde en de overige bevindingen, duidelijk blijkt dat belanghebbende bijverdiensten heeft genoten. Hij schat die bijverdiensten, bij gebrek aan gegevens omdat belanghebbende die niet kan of wil overleggen, op ƒ 20.000.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd:
3.4.1. Door of namens belanghebbende:
- [Belanghebbendes partner] spreekt niet de waarheid. Zij kan van het onderhavige jaar niets weten want, anders dan zij beweert, woonde belanghebbende in 1995 niet met haar samen. Het samenlevingscontract dat tussen hem en [belanghebbendes partner] is opgemaakt is pas van februari 1996. Nu hij niet samenwoonde kan hij [belanghebbendes partner] in 1995 geen contanten hebben gegeven voor het huishouden;
- er is sprake van een heksenjacht. Hij heeft er niets aan verdiend. De verdiensten per uur kunnen niet zo hoog zijn want dan gaat iemand niet naar een beunhaas;
- in de perioden dat geen contanten werden opgenomen beschikte hij over gelden van automobilisten [.... die] lid werden van de [werkgever]. Dat moest dan, evenals de benodigde materialen en onderdelen, ter plekke contant worden afgerekend. Die lidmaatschapsgelden moest hij wel afstorten, maar hij kon er wel over beschikken;
- zijn zoon is overleden in 1996 en hij kon beschikken over de gelden die vrijkwamen met de verkoop van zijn bezittingen;
- een grote beurt nam ongeveer één tot twee uur in beslag, een kleine beurt ongeveer een half uur. De kosten van een APK-keuring waren voor het afmelden. Het gaat om 23 auto’s van familie, vrienden en kennissen die gratis werden onderhouden. De vermeldingen in de agenda slaan ook op de [bedrijfsauto] die hij zelf moest onderhouden;
- hij vroeg wel geld voor zijn diensten maar hij legde er op toe;
- de Inspecteur kan zijn berekeningen niet waarmaken. Als hij zoveel zwart geld had zou dat ergens terug te vinden moeten zijn;
- in de agenda’s hebben de aanduidingen la/vroeg/R betrekking op late of vroege diensten en rustdagen;
- hij heeft de garage verbouwd voor het verrichten van de vriendendiensten en het uitvoeren van het onderhoud aan de eigen auto;
- [Belanghebbendes partner] schreef ook in zijn agenda als zij afspraken had gemaakt met haar familieleden voor het plegen van onderhoud aan auto’s;
- hij controleerde de auto’s die APK gekeurd moesten worden. Afmelden ging via [A] en [garage-1]. De klant rekende de kosten daarvan met hen af. Soms werd via hem afgerekend.
3.4.2. Namens de Inspecteur:
- dat het samenlevingscontract eerst in 1996 is opgemaakt wil nog niet zeggen dat er niet reeds in 1995 werd samengewoond. [Belanghebbendes partner] heeft gezegd dat zij reeds in 1994 met belanghebbende samenwoonde. Hij wijst ook op de agenda van belanghebbende over 1995 waarin op de eerste pagina als adres van belanghebbende is vermeld het samenwoonadres te [Z] en als persoon die bij ongeval moet worden gewaarschuwd: [belanghebbendes partner];
- van de 110 autogerelateerde opmerkingen in de agenda over 1995 heeft hij er 89 in zijn overwegingen betrokken. Privé-aangelegenheden heeft hij er buiten gelaten;
- het verdiende inkomen is geschat op ƒ 20.000. De gemachtigde bood in gesprekken geen ruimte voor overleg over het te belasten bedrag. In zijn visie was er nog ruimte voor kosten, afschrijvingen etc. Uiteindelijk gaat hij ervan uit dat sprake is van netto. Dan is inderdaad ten onrechte in de bezwaarfase alsnog het arbeidskostenforfait toegepast;
- hij heeft geen vermogensvergelijking gemaakt met de ter beschikking staande gegevens, alleen een kasopstelling. Er is daarbij alleen gebleken dat gedurende bepaalde perioden geen kasopnamen plaatsvonden. Belanghebbendes stelling dat de correctie niet voortvloeit uit een vermogensvergelijking is juist.
3.5. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigen de feiten en omstandigheden in hun onderling verband bezien het vermoeden dat belanghebbende arbeid heeft verricht bestaande uit het onderhouden van auto’s, het gereed maken daarvan ten behoeve van een APK-keuring en het geven van adviezen met betrekking tot de aankoop daarvan, dat de werkzaamheden voor een aanzienlijk gedeelte hebben gelegen buiten de sfeer van verrichte vriendendiensten en dat belanghebbende met die werkzaamheden voordeel heeft genoten.
4.2. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof het vorenstaande vermoeden, met al hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet ontzenuwd. Met name acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende een groot gedeelte van zijn diensten niet in het economische verkeer zou hebben verricht en dat hij daarmee niet een netto voordeel zou hebben genoten. Het Hof verbindt hieraan de conclusie dat de Inspecteur, bij het opleggen van de omstreden navorderingsaanslag, terecht rekening heeft gehouden met inkomsten uit arbeid die niet in dienstbetrekking is verricht, welke inkomsten tot het belastbare inkomen van belanghebbende moeten worden gerekend.
4.3. Het hiervoor overwogene laat onverlet dat, nu belanghebbende heeft betwist dat hij met de werkzaamheden een belast voordeel heeft genoten, op de Inspecteur de taak rust het in het belastbare inkomen te begrijpen voordeel aannemelijk te maken. Het Hof acht de Inspecteur er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het door belanghebbende in het onderhavige jaar genoten voordeel ƒ 20.000, verminderd met het daarop betrekking hebbende gedeelte van het in bezwaar toegestane kostenforfait van ƒ 2.139, heeft bedragen. De verklaringen van [belanghebbendes partner] en de uitlatingen van belanghebbende tegenover [inspecteur-2] zijn daarvoor te algemeen terwijl voorts uit de berekening van het genoten bedrag door de Inspecteur duidelijk blijkt dat hij aanvankelijk, tot behoud van rechten, bedoeld heeft een bruto bedrag in aanmerking te nemen in afwachting van overleg over door belanghebbende aannemelijk te maken kosten. Ook de wijze waarop de Inspecteur aanvankelijk de verschuldigde omzetbelasting heeft berekend (17,5/117,5 x ƒ 20.000 = ƒ 2.978; zie zijn brief van 12 december 2000 aan belanghebbende) duidt er op dat de Inspecteur het bedrag van ƒ 20.000 als een bruto bedrag heeft gezien.
4.4. Belanghebbende heeft in zijn brief van 13 juli 2003 aan de Inspecteur becijferd dat zijn kosten in verband met de gebruikte garage en zijn gereedschap op jaarbasis ƒ 2.160 hebben bedragen. De Inspecteur heeft deze kosten niet bestreden en het Hof is van oordeel dat deze kosten, mede gelet op de aard en de hoeveelheid gereedschap, voldoende zijn gebleken. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat belanghebbende in verband met zijn arbeid in dienstbetrekking en de niet in dienstbetrekking verrichte arbeid kosten heeft gemaakt die voor zijn rekening zijn gebleven. Nu aannemelijk is dat belanghebbende in 1995 een belast voordeel heeft genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, waaronder te begrijpen een voordeel dat belanghebbende kon genieten omdat hij korting kon genieten op door hem ten behoeve van zijn bijverdiensten aangeschafte onderdelen, doch de omvang van dit voordeel door de Inspecteur onvoldoende aannemelijk is gemaakt zal het Hof het te belasten voordeel in goede justitie vaststellen. Gelet op de vaststaande feiten, de inhoud van de stukken en hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht schat het Hof de bijverdiensten van belanghebbende op netto ƒ 10.000. Zulks houdt in dat het belastbare inkomen, nu overigens geen inkomsten of aftrekposten zijn gesteld of gebleken, nader moet worden vastgesteld op ƒ 79.956 (€ 36.282).
4.5. Gelet op de door de Inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden acht het Hof hem geslaagd in het bewijs dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Derhalve heeft de Inspecteur de boete terecht tot op 50% van de nagevorderde belasting kwijtgescholden. Het Hof acht een dergelijke boete in het onderhavige geval ook passend en geboden.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten (proceshandelingen) maal € 322 maal wegingsfactor 1 in verband met het gewicht van de zaak, ofwel op € 644.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 36.282 en te verhogen met een boete van, per saldo, 50% van de nagevorderde belasting;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29, en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 26 februari 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.
(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 2004
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.