Parketnummer: 21-004949-03
Uitspraak dd.: 9 april 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 9 oktober 2003 in de strafzaak tegen
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat de inleidende dagvaarding alsnog nietig moet worden verklaard, aangezien de feitelijke omschrijving van de verweten gedragingen na de ter terechtzitting van dit hof van 29 maart 2004 toegelaten wijziging van de telastelegging niet voldoet aan de eis van voldoende individualisering die in artikel 261 van het Wetboek van strafvordering is vervat.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding ook na de toegelaten wijziging een voldoende duidelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat telaste is gelegd in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Ter zitting is ook gebleken dat verdachte weet waartegen hij zich moet verdedigen.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 2 telastegelegde heeft begaan. Naar het oordeel van het hof is met name niet buiten redelijke twijfel uit te sluiten, dat de verklaring van verdachte hieromtrent op waarheid berust.
Verdachte behoort derhalve van het onder 2 telastegelegde te worden vrijgesproken
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 16 april 2003 in de gemeente Deventer, ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om opzettelijk en met voorbedachten rade de in de woning aan de J. straat aanwezige bewoner X en bewoner Y en bewoner(s) en/of bezoeker(s) van de woningen aan de
J. straat van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen op of in de richting van die bewoner X en die bewoner Y en op of in de richting van de ramen van de woning aan de J. straat heeft geschoten en op of in de richting van de ramen van de woningen aan de J. straat heeft geschoten, terwijl (telkens) de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid;
hij op 27 april 2003 in de gemeente Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade de in de woning aan de B. Straat aanwezige bewoner Z van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op of in de richting van die bewoner Z en op of in de richting van de ramen van die woning heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 4 mei 2003 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zichzelf en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld Ahold, althans de (leden van de) Raad van Bestuur van Ahold, te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 5 miljoen Euro, geheel of ten dele toebehorende aan Ahold, samen met zijn mededader, althans alleen: - de Raad van Bestuur van Koninklijke Ahold NV en bestuurders A en B, althans Koninklijke Ahold NV, op of omstreeks 3 april 2003 een brief heeft gestuurd die luidt als volgt:
"Geachte Raad van Bestuur"
Hierbij eisen wij een losgeld bedrag van vijf miljoen euro. Dit bedrag dient in
biljetten van 500 euro aan ons te worden overhandigd. (10.000 maal 500 euro= 5
miljoen euro). Bij het niet voldoen aan deze eis of het niet houden aan de
afspraak (daarover later meer) zullen er twee slachtoffers vallen en eisen we 10
miljoen euro. Bij enige twijfel aan onze kant breken we de actie af en nemen we
pas weer contact met u op als er twee slachtoffers zijn gevallen. Bi j de
slachtoffers zullen wij een A4'tje achterlaten met de volgende tekst "AH dat is 1 "
en de tweede "AH dat is 2".
Wat te doen en afspraken
Na het lezen van deze brief dient u een advertentie te plaatsen in de Telegraaf
van dinsdag 8 april onder de rubriek oproepen en opsporingen. De tekst luidt als
volgt: beste Arie we komen. Vr. Gr. Herman. Kenmerk: nummer.
Het nummer moet een nummer van een mobiele telefoon zijn. Laat de eerste en
de laatste twee nummers van de mobiele telefoon weg uit de advertentie. De
laatste twee cijfers van het mobiele nummer moeten zijn 29.
Vanaf vrijdag 11 april tot en met zondag 13 april dient een koerier te wachten op
een bericht van ons. Na het ontvangen van het bericht dient de koerier 15
minuten later te vertrekken vanaf Albert Heijn BV, distributiecentrum aan de
Galvaniweg 1 te Zwolle. Niet eerder en niet later. De koerier dient in het bezit te
zijn van een A en een B rijbewijs en een hands free set voor de mobiele telefoon.
Wijzigingen tijdens overdracht van onze kant gaan boven alles "voor". De
telefoon mag maar twee keer overgaan. En de koerier dient alle bevelen op te
volgen. De "gebruikte" biljetten dienen gebundeld te zijn. De biljetten dienen in een
plastic tas van Albert Heijn supermarkten gedaan te worden en bind de tas dicht
met plakband. Deze tas weer in een jute postzak doen van TPG post ook wel PTT-
postzak. De materialen die toegepast worden zijn papier, kunststof en textiel.
Andere materialen zijn verboden. De auto waarin gereden dient te worden moet zijn
een witte Mercedes C 180 (bj. 1996) met een knalrode skibox op het dak. Tijdens de
overdracht dient de koerier zich aan de maximale snelheid te houden en na de
overdracht dient de koerier tien meter voor het voertuig te wachten - - en mag pas
naar 10 minuten weer vertrekken. De veiligheid van de koerier is voor 100 procent
gewaarborgd, tenzij er door jullie afspraken zijn geschonden. Er wordt niet
onderhandeld, alles is zo klaar als een klontje. Volg alle aanwijzingen op die in deze
brief staan en er zullen "geen" slachtoffers vallen. Arie. "
-op 10 april 2003 een vuurwapen heeft aangeschaft;
-op 21 april 2003 in de gemeente Zwolle meermalen met dit vuurwapen op of in de richting van een filiaal van Albert Heijn (vestiging Kleine Grachtje) heeft geschoten;
- op of omstreeks 22 april 2003 aan (de leden van) (de Raad van Bestuur van) Koninklijke
Ahold NV een (tweede) brief heeft gestuurd die luidt als volgt:
"Raad van Bestuur,
Dus we doe het op die manier. Deventer, 16 april om 21.55 uur J .straat. Vijf schoten; 7.65 mm (4.7 gram).
Een huls hebben wij. Zet de advertentie in de Telegraaf van 25 april, onder dezelfde rubriek als brief 1.
De koerier dient aanwezig te zijn vanaf 25 april tot en met 27 april. Bij het ontdekken van
opsporingsactiviteiten stoppen we de actie meteen. Denk aan de koerier. Doen jullie dat niet.
Dan horen jullie vanzelf weer van ons.
Neem brief 1 weer als basisbrief.
Arie"
- op 22 april 2003 in de gemeente Zwolle meermalen met een vuurwapen op of in de richting van het filiaal van de Albert Heijn (vestiging Kleine Grachtje) heeft geschoten;
- op of omstreeks 29 april 2003 aan (de leden van) (de Raad van Bestuur van) Koninklijke Ahold NV een (derde) brief heeft gestuurd die luidt als volgt:
"DUS WIJ DOEN HET ZO. 27 APRIL 's AVOND 1 SLACHTOFFER. (MEPPEL) 02
APRIL, ADVERTENTIE IN TELEGRAAF VAN 02 APRIL T/M 04 APRIL
BEREIKBAAR ZIJN.’’
- op 3 mei 2003 aan het mobiele telefoontoestel met het nummer xxx een tekstbericht heeft gestuurd met de tekst:
"19.45 naar A28 Zwolle noord rijden dan naar groningen. Gisteren
politie gezien. Gebeurt dat weer 4 en 5 mei. Aanslagen dagen.';
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij, tezamen en in vereniging met een ander in of omstreeks de periode van 9 april 2003 tot en met 4 mei 2003 in de gemeenten Zwolle en Deventer en Meppel een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN kaliber 7.65 mm), en munitie van categorie III te weten een aantal scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
Door de verdediging is bepleit dat bij de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 telastegelegde niet het opzet, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, aanwezig is geweest om de mensen aanwezig in de panden waarop geschoten is van het leven te beroven.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht niet bewezen dat bij het schieten op woningen het opzet van verdachte rechtstreeks was gericht op het doden van andere personen. Boos opzet acht het hof derhalve niet bewezen.
Wel acht het hof bewezen dat het opzet van verdachte daarop in voorwaardelijke zin gericht was. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, hij wetenschap had van deze aanmerkelijke kans en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toe genomen).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een pistool meerdere kogels op woningen heeft geschoten. In de desbetreffende woningen waren de gordijnen aan de straatzijde open en er brandde verlichting. Verdachte is een ongeoefend schutter. Bij feit 1 heeft de verdachte, terwijl hij een auto bestuurde, rijdend op woningen geschoten. Vast is komen te staan dat een kogel de bewoners, wonende op [nummer], op enkele centimeters na heeft gemist. Bij feit 3 zat de aanwezige bewoonster op een stoel bij het raam televisie te kijken. Zij werd in haar rechterarm getroffen.
Verdachte heeft welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door te schieten bewoners dan wel andere bezoekers die in de woningen aanwezig waren dodelijk zouden worden getroffen. Aldus heeft verdachte gehandeld met opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt het hof het volgende.
Ten aanzien van feit 1 acht het hof de nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het schieten op de woningen niet bewezen. De samenwerking tussen verdachte en medeverdachte was gericht op het opvoeren van de druk, waarbij afgesproken was dat er uitsluitend op vestigingen van Albert Heijn zou worden geschoten.
Het hof acht bij het onder 3 bewezenverklaarde de voor medeplegen vereiste mate van nauwe en bewuste samenwerking wel aanwezig. De medeverdachte wist dat verdachte eerder op woningen in Deventer had geschoten. Verdachte heeft, voorafgaande aan het schietincident in Meppel, het wapen bij medeverdachte opgehaald en heeft daarbij verteld dat hij zou gaan schieten in Meppel. Medeverdachte heeft vervolgens het wapen aan verdachte afgegeven. Medeverdachte heeft toen kennelijk willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte opnieuw op woningen zou kunnen gaan schieten. Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking die ook overigens bestond tussen verdachte en medeverdachte leidt dit er toe dat er bij feit 3 sprake was van medeplegen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van poging tot moord, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van poging tot moord.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. De officier van justitie is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, pogingen tot moord en verboden wapenbezit, feiten die zo ernstig zijn en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend, dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte heeft samen met de medeverdachte het plan beraamd om een grote onderneming af te persen. Er werden drie identieke dreigbrieven naar het hoofdkantoor van deze onderneming gestuurd, waarin diverse instructies waren opgenomen. Ook werd in de dreigbrief vermeld dat bij het niet voldoen aan de gestelde eisen twee slachtoffers zouden vallen. Toen verdachte bemerkte dat er door de onderneming niet op de gestuurde dreigbrieven werd ingegaan, hebben verdachte en medeverdachte besproken wat de vervolgstappen zouden zijn. Er is gezamenlijk besloten tot de aanschaf van een vuurwapen. Om de druk op te voeren, werd afgesproken dat er zou worden geschoten op vestigingen van de onderneming. Daarbij is het echter niet gebleven. Er is uiteindelijk ook geschoten op woningen in Deventer en op een woning in Meppel. Op het hoofdkantoor werden twee dreigbrieven bezorgd, waarbij verwezen werd naar deze schietincidenten.
De schietincidenten op de woningen vonden ’s avonds plaats. Aangenomen kan worden dat de bewoners ernstig door het gebeurde zijn geschokt. Het schieten op vestigingen van Albert Heijn vond weliswaar na sluitingstijd plaats, maar moet naast schade en overlast gevoelens van onveiligheid bij de werknemers en bezoekers van vestigingen van Albert Heijn veroorzaakt hebben.
De verdachte heeft zijn eigen financiële belangen gesteld boven de belangen van de slachtoffers. Verdachte heeft het niet bij één schietincident gelaten, hetgeen zijn handelen des te meer verwijtbaar maakt. Hij en zijn medeverdachte zijn, nadat er niet gereageerd werd op de gestuurde dreigbrieven, doorgegaan met de onderneming door schietincidenten onder druk te zetten. Het is een gelukkig toeval dat daarbij geen dodelijke slachtoffers gevallen zijn.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de, de verdachte betreffende, Pro Justitia rapporten, opgemaakt door respectievelijk psychiater C.J.M. Vredeveld en klinisch psycholoog en psychotherapeut I.E.I.M. van Eynde. Uit deze rapporten komt naar voren dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
De omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een misdrijf werd veroordeeld valt in het niet bij de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat niet kon worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.
Die straf is passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij X
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.269,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij Z
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.430,94 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij Koninklijke Ahold NV
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 136.676,36 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 56, 57, 289, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan X toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, X, te betalen een bedrag van
€ 2.269,00 (tweeduizend tweehonderdnegenenzestig euro) als voorschot ter zake geleden immateriële schade.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, X, een bedrag te betalen van € 2.269,00 (tweeduizend tweehonderdnegenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zo verre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan Z toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, Z, te betalen een bedrag van € 2.353,99 (tweeduizend driehonderddrieenvijftig euro en negenennegentig cent) als voorschot ter zake immateriële en materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij, Z, in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, Y, een bedrag te betalen van € 2.353,99 (tweeduizend driehonderddrieenvijftig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 (zevenenveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zo verre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan Koninklijke Ahold NV toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, Koninklijke Ahold NV, te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftigduizend euro) als voorschot ter zake geleden materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij, Koninklijke Ahold NV, in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd Koninklijke Ahold NV, een bedrag te betalen van € 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 360 (driehonderdzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zo verre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Dee, voorzitter,
mrs Nunnikhoven en Harteveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Van Ek, griffier,
en op 9 april 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.