ECLI:NL:GHARN:2004:AO6976

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-00922
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 februari 2004 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De belanghebbende, aangeduid als [X], had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [P]. De zaak betreft de vraag of de premie voor de ziektekostenverzekering volledig kan worden aangemerkt als buitengewone uitgaven wegens ziekte, zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het hof oordeelde dat de premie voor de ziektekostenverzekering geheel voor rekening van de belanghebbende komt en derhalve volledig tot de buitengewone uitgaven behoort. De premies drukken ook voor het volle bedrag op de belanghebbende, omdat de bijdrage van de werkgever tot het inkomen behoort. Dit betekent dat de volledige premie in aanmerking kan worden genomen voor de persoonsgebonden aftrek.

De inspecteur betoogde dat de bijdrage van de werkgever, die maandelijks een bedrag van f. 325,65 bijdraagt aan de premie, wel tot het loon behoort en daarmee ook tot het inkomen van de belanghebbende. Het hof bevestigde dit standpunt en stelde dat de bijdrage van de werkgever geen uitgave is die tot de buitengewone uitgaven behoort. De belanghebbende had een andere opvatting, maar het hof oordeelde dat deze opvatting niet houdbaar was, aangezien de premies al volledig tot de persoonsgebonden aftrekposten worden gerekend.

De beslissing van het hof was dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De kostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht werd niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van de griffier mr. E.J.E.M. Vanherck.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 03/00922 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/[P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag
betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 2001
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende is tegen ziektekosten verzekerd op grond van een collectieve ziektekostenverzekering (hierna: de verzekering).
2. De gehele voor de verzekering verschuldigde premie (f. 808,50 per maand) wordt door belanghebbendes werkgever ingehouden op haar loon (en kennelijk door die werkgever aan de verzekeraar afgedragen).
3. Van haar werkgever ontvangt belanghebbende maandelijks een bijdrage van f. 325,65 in de premie voor de ziektekostenverzekering.
4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en letter l, van de Wet op de loonbelasting 1964 behoren niet tot het loon uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van de op de werknemer drukkende kosten ter zake van ziekte, invaliditeit of bevalling, behoudens vergoedingen ter zake van premies en bijdragen voor ziektekostenregelingen, uitkeringen en verstrekkingen die naar aard en omvang overeenkomen met uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet (cursiveringen door het hof).
5. De inspecteur betoogt derhalve terecht dat de onder 3. bedoelde bijdrage gelet op de onder 4. aangehaalde wetsbepaling wél tot het loon behoort. De bijdrage behoort daarmee ook tot belanghebbendes inkomen uit werk en woning (artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 in verbinding met de artikelen 3.80 en 3.81 van die wet).
6. De premie voor de ziektekostenverzekering komt geheel voor rekening van belanghebbende en behoort derhalve volledig tot de buitengewone uitgaven wegens ziekte (art. 6.16, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001). De premies drukken ook voor het volle bedrag op belanghebbende (en behoren dus ten volle tot de persoonsgebonden aftrek) nu de daartegenover staande bijdrage van de werkgever tot het inkomen behoort.
7. De bijdrage van de werkgever is zelf geen uitgave die op grond van de onder 6. vermelde wetsbepaling tot de buitengewone uitgaven behoort. De omstandigheid dat de collectieve ziektekostenverzekering en de bijdrage van de werkgever tot de arbeidsvoorwaarden behoren, is daarbij niet van betekenis. Een ander oordeel zou overigens tot het ongerijmde gevolg leiden dat ter zake van de ziektekostenverzekering een groter bedrag aan buitengewone uitgaven (f. 808,50 + f. 325,65 = f. 1.134,15 per maand) in aanmerking genomen zou moeten worden dan de ter zake betaalde premies (f. 808,50 per maand).
8. Belanghebbendes andersluidende opvatting miskent dat de premies in haar geval reeds volledig tot de op haar drukkende persoonsgebonden aftrekposten worden gerekend en dat haar situatie (waarin de werkgever de volledige premie op het loon inhoudt en belanghebbende dus de volledige premie voldoet) niet dezelfde is als die waarin een werknemer slechts een deel van de premie behoeft te voldoen omdat het resterende deel door de werkgever aan de verzekeraar wordt betaald.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2004 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Vanherck als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(E.J.E.M. Vanherck) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 26 februari 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.