ECLI:NL:GHARN:2004:AO6657

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-00791
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van IZA-premies met premie-aanslagen Ziekenfondswet

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 januari 2004, staat de voorlopige aanslag premie ingevolge de Ziekenfondswet voor zelfstandigen centraal. De belanghebbende, een ambtenaar bij de gemeente [Q], heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag voor het jaar 2001, waarbij zij betoogt dat de premies die zij heeft betaald voor de IZA ziektekostenverzekering verrekend dienen te worden met de premie-aanslag opgelegd door de Belastingdienst. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft echter gesteld dat het stelsel van de Wet niet voorziet in deze verrekening en dat compensatie in dergelijke gevallen door de werkgever wordt verleend.

Het Hof oordeelt dat het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gegrond is. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende de indruk heeft kunnen krijgen dat de premie-aanslag voor het jaar 2000, die na bezwaar is vastgesteld, berustte op een weloverwogen standpuntbepaling door de Inspecteur. Dit is van belang, omdat de belanghebbende in het verleden al een tegemoetkoming heeft gekregen in haar bezwaar tegen de premie-aanslag voor het jaar 2000, wat haar de indruk heeft gegeven dat ook de premies voor het jaar 2001 verrekend zouden kunnen worden.

Het Hof concludeert dat, gelet op de omstandigheden van de zaak en het vertrouwensbeginsel, de voorlopige premie-aanslag voor het jaar 2001 dient te worden verminderd tot nihil. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en gelast de Staat om het griffierecht van € 31 aan de belanghebbende te vergoeden. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld op € 20. De mondelinge uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M. Sitsen, en is niet vatbaar voor cassatie, maar kan wel schriftelijk worden vastgelegd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/00791 (Ziekenfondswet zelfstandigen)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : Z]
Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : voorlopige aanslag premie Ziekenfondswet zelfstandigen 2001
Aanslagnummer : [...S.10]
Mondelinge behandeling : op 16 januari 2004 te Arnhem
Waarbij verschenen : belanghebbendes echtgenoot [X/Y] als haar gemachtigde alsmede [de Inspecteur]
gronden:
1. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij om redenen van proceseconomie ervan uitgaan – en het Hof zal hen daarin volgen – dat:
- de onderhavige beroepsprocedure alleen betrekking heeft op de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde voorlopige aanslag premie ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: de Wet);
- de uitspraak op bezwaar van 24 maart 2003 een ongegrondverklaring behelst van het door belanghebbende op 21 oktober 2002 tegen die voorlopige aanslag gemaakte bezwaar;
- de Inspecteur de procedure met betrekking tot de voor het jaar 2001 opgelegde definitieve premie-aanslag ingevolge de Wet ambtshalve zal afwikkelen overeenkomstig de beslissing van het Hof in de onderwerpelijke procedure.
2. Belanghebbende is aangesteld als ambtenaar bij de gemeente [Q].
3. Als zodanig is zij verplicht verzekerd ingevolge de zogenoemde IZA ziektekostenregeling. Op grond daarvan wordt een premie op haar bezoldiging ingehouden.
4. In 2001 exploiteert belanghebbende voorts een onderneming (een [a]-praktijk).
5. Belanghebbende voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de Wet (kort gezegd: de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen).
6. Deswege is haar de onderhavige voorlopige premie-aanslag opgelegd.
7. Voor het jaar 2000 was belanghebbende eveneens in de heffing van premie ingevolge de Wet betrokken. Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt met het betoog – kort samengevat – dat, nu de voor haar rekening komende premies ingevolge de IZA ziektekostenverzekering dienen te worden verrekend met de op grond van de Wet opgelegde premie-aanslag, de betreffende aanslag dient te worden verminderd tot nihil. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur dat bezwaar gehonoreerd en heeft hij de aanslag voor het jaar 2000 verminderd tot nihil.
8. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door haar in 2001 betaalde premies voor de IZA ziektekostenverzekering (eveneens) kunnen worden verrekend met de onderwerpelijke voorlopige premie-aanslag.
9. De Inspecteur betoogt terecht dat het stelsel van de Wet niet erin voorziet dat bedoelde, voor rekening van belanghebbende komende, premies ingevolge de IZA ziektekostenverzekering worden verrekend met de door de Belastingdienst krachtens de Wet opgelegde premie-aanslagen. In gevallen als het onderhavige wordt compensatie verleend door de werkgever. Ingevolge artikel 22 van het IZA reglement zorgverzekering kunnen de deelnemers aan de IZA ziektekostenverzekering die tevens zijn verzekerd ingevolge de Wet de door hen betaalde premie namelijk terugvragen bij het IZA tot maximaal de hoogte van de verschuldigde IZA-premie (vergelijk Hof Arnhem 28 oktober 2003, nr. 02/04309, NTFR 2003/1956).
10. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel treft naar het oordeel van het Hof evenwel doel. Bij toepassing van dit algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gaat het niet, zoals de Inspecteur betoogt, erom of sprake is van een ambtelijke fout, maar moet worden bezien of zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de premie-aanslag voor het jaar 2000, zoals die na bezwaar is komen vast te staan, op het in geschil zijnde punt berustte op een weloverwogen standpuntbepaling door de Inspecteur.
11. Gelet op het karakter van de bezwaarprocedure – een belastingplichtige mag ervan uitgaan dat in bezwaar een zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt en dat een herroeping van dat besluit weloverwogen geschiedt – vormt, gelijk belanghebbende heeft aangevoerd, de tegemoetkoming aan het bezwaar van belanghebbende betreffende het punt van de verrekening van de IZA-premies een omstandigheid die bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat voor het jaar 2000 sprake was van een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur.
12. Nu deze aangelegenheid zich onveranderd voordoet in het onderhavige jaar, brengt toepassing van het vertrouwensbeginsel met zich dat de voor rekening van belanghebbende komende IZA-premies ook voor wat betreft het jaar 2001 worden verrekend met de (voorlopige) premie-aanslag.
13. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de voorlopige premie-aanslag dient te worden verminderd tot nihil.
14. Het beroep is gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof begroot deze kosten op € 20 (reis- en verblijfkosten).
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak;
- vermindert de voorlopige premie-aanslag tot nihil;
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze voor de beroepsprocedure gestorte griffierecht van € 31;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 20, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2004 te Arnhem door mr. R. den Ouden, raadsheer, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.M. Sitsen) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 februari 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.