ECLI:NL:GHARN:2004:AO4710

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001762-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Van Houten
  • mrs. Schimmelpenninck-Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de meervoudige kamer te Almelo van 8 april 2003. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het bezit van vuurwapens. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een relatief geringe hoeveelheid harddrugs, namelijk cocaïne, en een grote hoeveelheid softdrugs, hennep, heeft vervoerd en aanwezig gehad. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in deze drugs met zich meebrengt, zoals de schadelijkheid voor de volksgezondheid en de criminaliteit die hieruit voortvloeit.

Daarnaast heeft de verdachte levensbedreigende vuurwapens, munitie, een geluiddemper en twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen in zijn bezit gehad. Het hof oordeelt dat het voorhanden hebben van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt. Het hof heeft ook rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, maar het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op basis van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001762-03
Uitspraak dd.: 28 januari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer te Almelo van 8 april 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 januari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte en het openbaar ministerie hebben ter terechtzitting opgegeven dat zij geen rechtsmiddel hebben willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 onder het eerste gedachtestreepje en 3 werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte en het openbaar ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 onder het tweede gedachtestreepje, 2, 4, 5, 6 en 7 telastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 meer subsidiair, 6 en 7 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van catagorie III, meermalen gepleegd en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 meer subsidiair bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren. Tegen het vonnis hebben zowel verdachte als de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft naast het vervoeren van een relatief geringe hoeveelheid harddrugs, namelijk cocaïne, een grote hoeveelheid softdrugs aanwezig gehad. Het hof rekent het verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel van grote hoeveelheden softdrugs en harddrugs met zich brengt. Hennep, maar zeker ook cocaïne, zijn stoffen, waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. Handelingen die tot doel hebben drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
Verdachte heeft daarnaast deels levensbedreigende vuurwapens met daarbij behorende munitie, een geluiddemper en twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens (met bijbehorende munitie) brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Tevens veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat zeker in het drugsmilieu waarin verdachte kennelijk opereerde het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen doch ook voor toevallig aanwezige derden.
Het hof heeft gelet op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 7 januari 2004, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder, echter niet voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerp geheel of grotendeels door middel van het onder 2 telastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1, 2, 4, 5 meer subsidiair, 6 en 7 telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud), 3(oud), 10(oud) en 11(oud) van de Opiumwet, de artikelen 24, 33a, 33, 36b, 36c, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte en het openbaar ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 1 onder het eerste gedachtestreepje en 3 werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5 meer subsidiair, 6 en 7 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
nummer 64 op de beslaglijst (zie bijlage IV), 3 biljetten van 500 euro, in totaal 1500 euro.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1 tot en met 64, 66 tot en met 77 en 79 op de beslaglijst (zie bijlage IV).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummer 78 op de beslaglijst (zie bijlage IV), twee autosleutels van een Audi.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Van Houten en Schimmelpenninck-Mulder, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier,
en op 28 januari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.