6.1. Belanghebbendes grief dat de aangevallen uitspraak is gedaan meer dan één jaar nadat hem de ontvangst van het bezwaarschrift was bevestigd, kan hem niet baten. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de uitspraak als zodanig toen deze eenmaal gedaan was en niet, zoals hij had kunnen doen, op de voet van de artikelen 6:2, aanhef en onderdeel b, en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tegen het niet tijdig doen van die uitspraak.
6.2. Volgens artikel 8, lid 1, van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet maakt de gemeentelijke invorderingsambtenaar een belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de heffingsambtenaar voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Aan die bekendmaking mag de eis mag worden gesteld dat duidelijk is voor welke heffing de bekend gemaakte aanslag wordt opgelegd. Aan onduidelijkheden hierin kan, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:22 van de Awb, worden voorbijgegaan indien de aangeslagene daardoor niet is benadeeld.
6.3. Uit het bezwaarschrift blijkt dat belanghebbende, nadat hij reeds aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en in de afvalstoffenheffing had ontvangen en daartegen bezwaar had gemaakt, vermoedde dat het thans om rioolrecht ging. Nu aanwijzingen die op het tegendeel zouden kunnen wijzen niet zijn gesteld of gebleken, valt niet aan te nemen dat belanghebbende is benadeeld doordat hem mogelijk enige tijd onduidelijk is geweest in welke heffing hij onder code 11 was aangeslagen.
6.4. De onder 5.1.1 geformuleerde vraag wordt dus bevestigend beantwoord.
6.5. De aangevallen uitspraak van 26 juli 2002 is gedaan door 'De heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet,'. Daaronder staan de letters 'b.a.' en een handtekening. Volgens de voormelde brief van 12 augustus 2003 is de uitspraak ondertekend door [A]. Dezelfde handtekening is geplaatst onder de brief van 12 augustus 2003. Van zowel deze brief als de aangevallen uitspraak luidt de eerste zin van de laatste alinea:
Deze brief is behandeld door [A].
In de uitspraak en in de brief staat boven de handtekening: 'De heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet,' en in handschrift: 'b.a.'; in de brief staat daaronder voorts nog '[B]'. Anders dan belanghebbende uit de laatstbedoelde toevoeging schijnt te concluderen, is de brief niet ondertekend door [B] zelf maar 'bij afwezigheid' door diens mandataris, het hoofd van de afdeling Belastingen. Die functie wordt sinds enige tijd, naar het Hof uit eerder mondeling behandelde beroepszaken betreffende de Wet waardering onroerende zaken en gemeentelijke belastingen van Nunspeet bekend is, vervuld door de meergenoemde [A]. Een dergelijke wijze van ondertekening is niet alleen in het maatschappelijke verkeer gebruikelijk maar ook in overeenstemming met hetgeen artikel 10:10 van de Awb voorschrijft.
6.6. Blijkens de mandaatbesluiten die de verweerder bij de inlichtingen in kopie overlegt, is voor het vaststellen van belastingaanslagen een andere functionaris aange-wezen dan de functionaris die is aangewezen om namens de verweerder uitspraak te doen op bezwaarschriften tegen - onder meer - aanslagen in het rioolrecht. Nu de aangevallen uitspraak niet is gedaan door dezelfde functionaris als degene die volgens de voormelde inlichtingen de aanslag krachtens mandaat namens de verweerder heeft vastgesteld ([C], medewerker aanslagregeling), is niet gehandeld in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002, nr. 36 234, BNB 2002/138*).
6.7. Belanghebbendes opvatting volgens welke in die wet de functie van heffingsambtenaar niet zou bestaan, vindt geen steun in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet. Aan de daar bedoelde ambtenaar zijn de bevoegdheden met betrekking tot de heffing van gemeentelijke belastingen toegekend die de Algemene wet inzake rijksbelastingen opdraagt aan de inspecteur. De aldaar genoemde ambtenaar pleegt, evenals die welke zijn genoemd in de overeenkomstige onderdelen van de artikelen 227a, tweede lid, van de Provinciewet en 123, derde lid, van de Waterschapswet, in het maatschappelijke verkeer te worden aangeduid met 'heffingsambtenaar'.
6.8. De onder 5.1.2 geformuleerde vraag wordt bevestigend beantwoord.
6.9. In bezwaar heeft belanghebbende aangevoerd dat hij inwoont bij zijn zoon in de woning met huisnummer 42 en dat deze woning dusdanig is ingericht dat de inwonenden niet onafhankelijk hun woongedeelte kunnen afsluiten maar hierin afhankelijk zijn van de hoofdbewoners. Hiertegenover stelt de verweerder in de aangevallen uitspraak en in het verweerschrift, dat de voorzieningen en inrichtingen in de woningen met huisnummers 40 - aan welk huisnummer ook de bestreden aanslag is geadresseerd - en 42 dusdanig zijn dat beide percelen elk als afzonderlijk geheel gebruikt kunnen worden en als twee objecten in de heffing dienen te worden betrokken. Hiermee betwist de verweerder echter niet dat het bij belanghebbende in gebruik zijnde gedeelte niet voldoende afsluitbaar is. In navolging van hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in het arrest van 9 september 1992, nr. 28 352, BNB 1992/341 en Belastingblad 1992, blz. 649, moet voor het onderhavige rioolrecht evenals voor de onroerendezaakbelastingen en thans ook voor de objectafbakening in het kader van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken worden aangenomen dat een zelfstandig gedeelte als bedoeld in artikel 4 van de verordening moet voldoen aan de eis dat dit, ten opzichte van het/de andere gedeelte(n) waaruit een in artikel 2 onder b omschreven eigendom bestaat, redelijk afsluitbaar is.
6.10. De aanslag betreft het adres [a-weg 1]. Blijkens hetgeen zo-even is overwogen is voor dit geding niet komen vast te staan dat dit adres een zelfstandig eigendom of een zelfstandig gedeelte van een eigendom is. Bovendien wordt uit het verweerschrift niet duidelijk of het daar bedoelde recht van gebruik en bewoning het gehele 'eigendom' (in de zin van de verordening) betreft dan wel een in de kadastrale registratie afgebakend gedeelte daarvan.
6.11. De onder 5.1.3 geformuleerde vraag moet ontkennend worden beantwoord.