(i) “In juni 1987 ben ik voor de eerste keer door [geïntimeerde] mishandeld.(…) Dit gebeurde op de slaapkamer (…) toen ik probeerde om naar onze woonkamer te gaan hield hij mij tegen. [geïntimeerde] duwde mij terug op bed en hij pakte een fles Fanta (…),(…) hij schudde de inhoud over mij heen. (…) [geïntimeerde](…) pakte mijn hoofdharen vast. Hij sleepte mij aan mijn haren door de kamer en sloeg mij met zijn tot vuist gebalde hand in mijn gezicht. Ik wilde weg, maar dat stond hij niet toe en als ik probeerde weg te lopen sleurde hij mij weer aan mijn haren terug.” (p. 2 midden);
(ii) “Op 11 april 1989 zijn wij (…) in ondertrouw gegaan. Wij zouden in augustus van dat jaar (…) trouwen. [geïntimeerde] wilde niet dat mijn ouders daar bij zouden zijn, maar dat durfde ik hen niet te vertellen. [geïntimeerde] wilde dat ik dat tegen mijn ouders zou zeggen en hij heeft mij voortdurend geprobeerd daartoe te dwingen. Begin juni 1989 ben ik voor die druk gezwicht. [geïntimeerde] belde mijn ouders. (…) Ik wilde (…) niet vertellen dat ze niet op onze trouwerij mochten komen (…). Diezelfde avond kwamen mijn ouders uit [woonplaats C] naar [woonplaats A].(…) Na dat telefoontje begon [geïntimeerde] op een verschrikkelijke manier ruzie met mij te maken. Hij schreeuwde (…) en hij begon mij weer te slaan. (…) Door de ramen van de woonkamer kon ik zien dat mijn ouders voor de deur stonden. (…) Uiteindelijk heb ik de voordeur op een kier geopend. [geïntimeerde] stond achter mij en dat maakte mij bang. Zo bang dat ik niet wilde dat mijn ouders mij goed konden zien, maar ook zo bang dat ik hen niet binnen wilde laten. [geïntimeerde] wilde maar dat ik tegen hen zou zeggen dat ze niet op de trouwerij mochten komen. (…) omdat ik bang was dat ik dan weer door hem geslagen zou gaan worden (…) heb [ik] toen maar gezegd dat wij dat niet wilden. (…) Mijn ouders waren sowieso al niet gelukkig met de hele situatie, maar die avond heeft hen heel veel verdriet gedaan. Mijn vader heeft mij daarna een brief gestuurd. (…) Die brief heb ik (…) bewaard. (…) (bijlage bij deze aangifte, opmerking verbalisant)” (p. 4/5/6)
(iii) “Tot 18 juni 1989 ging het redelijk (…). Op de avond van de 18e zaten [geïntimeerde] en ik (…) in de tuin. (…) Zo maar ineens kreeg ik een klomp van [geïntimeerde] tegen mijn gezicht. (…) Die klomp raakte mij zo hard dat ik boven mijn linkeroog een bloedende wond kreeg” (p. 6);
(iv) “Vanaf de zomer van 1992 ben ik diverse keren door [geïntimeerde] verkracht. (…) Ik had door vermoeidheid helemaal geen behoefte aan sex. [geïntimeerde] wel. En dus gebeurde het ook gewoon. Ik had daar niets tegen in te brengen. (…) Hij begreep niet dat ik niet met hem wilde (…) Dus dwong hij mij gewoon om met hem te vrijen. (…) Hij trok mijn benen uit elkaar als ik ze bij elkaar hield om sex met hem te voorkomen, maar niets hielp. Of hij trok aan mijn haren(…) dan greep hij mijn haar vast en trok dat naar achteren. (…) Het enige wat ik op zo’n moment wilde, was voorkomen dat ik weer door [geïntimeerde] in elkaar geslagen zou worden. Dus liet ik mij dan verkrachten. Dat was een “keuze”. Of geslagen worden, of verkracht.” (p. 8)
(v) “(…) op een keer stond hij ineens met een cola-fles naast het bed. Dat was op een avond in de winter van 1993/1994(…) [geïntimeerde] kwam boven op mij zitten (…). Ik verzette me, maar dat hielp niets. Op een gegeven moment had hij met een hand allebei mijn handen boven mijn hoofd vast. [geïntimeerde] is sterker dan ik (…) [geïntimeerde] scheurde mijn onderbroek met zijn (…) hand kapot. (…) [geïntimeerde] pakte de fles weer en de hals van die fles is een harde, ronde rand. Die schuurde hij omhoog langs mijn benen en door de pijn die dat veroorzaakte, deed ik mijn benen in een reflex uit elkaar. [geïntimeerde] stootte met de fles door en duwde de hals van die fles in mijn vagina. Dat deed ontzettend pijn (…)” (p. 9/10);
(vi) “Op [datum] 1994 werd mijn moeder 50 jaar. Ze gaf een groot feest op [datum] 1994 (…). Ik wilde daar naar toe, maar [geïntimeerde] wilde niet (…). Om te voorkomen dat ik toch zou gaan, maakte [geïntimeerde] ons schip los en ging midden op de IJssel voor anker liggen. Ik zat dus vast en kon geen kant op.” (p. 10);
(vii) “In de zomer van 1993 voeren [geïntimeerde] en ik (…) naar Texel. … in (…)(een) kwade bui die steeds meer in hevigheid toenam, begon [geïntimeerde] mij weer te mishandelen. Hij probeerde mij te wurgen door met zijn handen mijn nek vast te pakken en daarin te knijpen, hij sloeg mij en ik was bang dat hij mij zou vermoorden.” (p. 11);
(viii) “(…) in de nacht van 8 op 9 januari 1995 (…) kreeg ik weer klappen en werd ik opnieuw mishandeld.” (p. 12);
(ix) “In de nacht van 4 op 5 februari 1995 [het hof begrijpt: na de beëindiging van de samenwoning van partijen] werd ik wakker omdat iemand mij op mijn mond zoende. Ik schrok (…) en zag dat [geïntimeerde] naast mijn bed stond. (…) Ik kon niet weg omdat ik dan langs [geïntimeerde] moest en dat hij dat niet zou toestaan. Ik durfde niet te gillen, want ik was bang dat (…) ik mijn hulpgeroep niet zou overleven. (…) het was puur lijfsbehoud(…) Ik stemde in alle voorstellen van [geïntimeerde] toe …. Wij hadden die nacht zelfs sexueel kontakt (…). Ik wilde in niets laten blijken dat ik hem niet geloofde, want voor mijn gevoel was elk spoor van twijfel aan zijn bedoelingen gevaarlijk voor mij.” (p. 12/13);
(x) “In 1996 heeft [geïntimeerde] mij nog eens een keer zoiets geflikt. ik voer met [X.] op de “[...]” en we lagen in [plaats D]. … ik ging alleen [uit het café] naar het schip terug. … . Op het moment dat ik het vooronder binnenstapte zag ik [geïntimeerde] op het bovenste bed liggen” (p. 13).
(xi) “Ik kan denk ik nog wel een hele tijd doorvertellen over de ellende die ik met [geïntimeerde] heb meegemaakt. Feit is dat ik vaak door hem ben verkracht, mishandeld en van mijn vrijheid ben beroofd. Hij sloeg mij altijd (…) of hij stompte (…) mij op mijn neus. Die bloedde dan (…). Dat deed hij meestal in de auto, dan haalde hij ineens met zijn rechtervuist uit en raakte mij vol op mijn neus. Hij schopte mij ook vaak in mijn onderbuik, de streek van mijn baarmoeder.” (p. 14).
II. [geïntimeerde] heeft in het kader van het onderzoek naar de aangifte van [appellante] onder meer het volgende verklaard (na de tekst wordt telkens de dossier-paragraaf waarin de geciteerde passages staan vermeld):