Parketnummer: 21-001531-03
Uitspraak dd.: 30 december 2003
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle van 31 maart 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te ……….. op ………..,
wonende te…….,
thans verblijvende in ………………………………………. .
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 september 2003 en 16 december 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de terechtzitting van de rechtbank respectievelijk het hof steeds gesteld dat direct voorafgaand aan het te water geraken, niet hij doch de [getuige 1] de auto bestuurde. En ook dat dus [getuige 1] degene is geweest die met de auto het water in is gereden.
Gelet op de verklaringen van respectievelijk: [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] acht het hof deze stelling van verdachte volstrekt onaannemelijk.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat, nadat zowel hij als [getuige 1] de inmiddels zinkende personenauto, (zwemmend) verlaten hadden, verdachte getracht heeft om [getuige 1] te redden door haar onder haar oksels te grijpen en haar boven het water te duwen en dat hij deze handeling slechts een keer heeft verricht., waarna hij [getuige 1] na aanroepen door getuigen direkt zou hebben losgelaten en op geen enkel ogenblik nadien nog zou hebben aangeraakt.
Gelet echter op de verklaringen van de drie hiervoor genoemde [getuigen 2, 3 en 4] is er geen sprake van handelingen van de zijde van de verdachte jegens de [getuige 1] die ook maar enigszins duiden op het zichzelf en/of [getuige 1] (trachten te) redden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Poging tot:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte heeft getracht zijn slachtoffer door verdrinking om het leven te brengen. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verdachte in het verleden reeds eerder terzake van een soortgelijk misdrijf door de strafrechter tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Daarnaast geeft verdachte de indruk zijn aandeel in deze gebeurtenissen geheel buiten zichzelf te leggen en de ernst daarvan in het geheel niet onder ogen te willen zien.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 4.617,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de [benadeelde partij] te betalen een bedrag van EUR 4.617,00 (vierduizend zeshonderdzeventien euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de [benadeelde partij] een bedrag te betalen van EUR 4.617,00 (vierduizend zeshonderdzeventien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 92 (twee en negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Roessingh-Bakels, voorzitter,
mrs Mannoury en Coster van Voorhout, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Mientjes, griffier,
en op 30 december 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.