18 november 2003
derde civiele kamer
rolnummer 2001/955
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
in de vrijwaringszaak van:
de naamloze vennootschap Axa Schade N.V.,
rechtsopvolgster onder algemene titel van Guardian Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
procureur: mr F.J. Boom,
de gemeente Almere,
zetelend te Almere,
geïntimeerde,
procureur: mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 1 augustus 2001 (eindvonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak), gewezen tussen appellante (hierna ook te noemen: Axa) als eiseres in de vrijwaringszaak en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de gemeente) als gedaagde in de vrijwaringszaak. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Onder intrekking van een eerder appèlexploot heeft Axa als rechtsopvolgster onder algemene titel van Guardian Verzekering Maatschappij N.V. bij exploot van 28 september 2001 aangezegd van dit vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de gemeente voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Axa vijf grieven tegen het bestreden eindvonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en de vorderingen van Axa in de vrijwaringszaak alsnog, eventueel onder verbetering en/of aanvulling van rechtsgronden, zal toewijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties, zowel in de hoofdzaak, waaronder de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, als in de vrijwaringsprocedure.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de gemeente de grieven bestreden, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het eindvonnis, eventueel met verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van Axa in de aan de zijde van de gemeente gevallen proceskosten in het geding in hoger beroep.
2.4 Daarna heeft Axa een akte uitlating verzocht, waarna de gemeente een antwoordakte uitlating productie in vrijwaring heeft verzocht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken met inventarislijsten voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
De rechtbank heeft in haar vonnis in de vrijwaringszaak onder 4.1 tot en met 4.3 en onder 4.6 tot en met 4.8 een aantal feiten vastgesteld. Aangezien daartegen als zodanig geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
Partijen zijn het er terecht over eens dat de door de rechtbank in haar eindvonnis onder 4.4 beschreven werking van de verkeerslichteninstallatie slechts aangeeft hoe deze volgens haar instelling behoorde te zijn.
Aan de in het eindvonnis onder 4.5 vermelde "vergrendeling die hardwarematig en softwarematig in het verkeersregeltoestel is aangebracht" wordt hierna in het kader van de norm NEN 3384 aandacht besteed. Van een dergelijke vergrendeling kan in hoger beroep niet op voorhand worden uitgegaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Primair grondt Axa de aansprakelijkheid van de gemeente voor de gevolgen van de aanrijding op haar stellingen dat de verkeerslichteninstallatie gebrekkig functioneerde (namelijk doordat de gloeilamp van het rode verkeerslicht voor de autobestuurder [R.] defect was) en dat de verkeerslichteninstallatie ook overigens niet naar behoren functioneerde, waaruit volgens haar moet worden afgeleid dat conflicterende rijrichtingen tegelijkertijd groen licht hebben gehad.
Subsidiair zouden beide bestuurders, indien de verkeerslichteninstallatie (of althans de conflicterende verkeerslichten) conform de norm NEN 3384 tot de geelknipperfase was (waren) overgegaan of was (waren) gedoofd, zodanig zijn gewaarschuwd dat zij niet zonder meer de kruising zouden oversteken.
4.2 Partijen hebben gedebatteerd over de norm NEN 3384, waarvan de versie 1991 volgens Axa moest gelden, en waarvan de versie 1982 volgens de gemeente gold.
4.3 Bij haar memorie van antwoord heeft de gemeente aangevoerd dat het verkeersregeltoestel is geplaatst in 1982 en heeft zij de norm NEN 3384, tweede druk van december 1982 (als productie 2) overgelegd. In haar reactie daarop bij akte uitlating productie heeft Axa niet betwist, zodat vaststaat, dat het verkeersregeltoestel is geplaatst in 1982. De Regeling verkeerslichten 1991 (Strcrt. 1991, 133) definieert in artikel 1, sub i. de norm NEN 3384 als de norm NEN 3384, uitgave 1982, zoals deze luidt op de datum van inwerkingtreding van deze Regeling, hetgeen volgens artikel 3 van die regeling het geval was op 1 november 1991. Uit dien hoofde is de norm NEN 3384, derde druk van mei 1991 (productie 2 bij conclusie van repliek) van toepassing. De Regeling verkeerslichten 1991 bevat een Overgangsbepaling onder punt 116, inhoudend dat de in Afdeling II van deze regeling genoemde verkeerslichten die voor 1 januari 1987 in gebruik zijn genomen tot 1 juli 1996 niet behoeven te voldoen aan het bepaalde in onder meer artikel 6, onder meer inhoudend dat bij de regeling van het verkeer door middel van drie- of tweekleurige verkeerslichten, buslichten en voetgangerslichten moet worden voldaan aan de in de norm NEN 3384 gestelde eisen met betrekking tot onder meer punt 5.2 beveiliging of vergrendeling. Daarmee kregen de beheerders van verkeerslichteninstallaties een termijn om de bestaande installaties aan te passen. Sedert 1991 tot de datum van de aanrijding d.d. 7 juli 1997 is de Regeling verkeerslichten 1991 nog enkele malen aangepast, namelijk bij Besluit van 14 december 1994 (Strct. 1994, 243) en bij Besluit van 10 maart 1997 (Stcrt. 1997, 53). Bij het Besluit van 14 december 1994 onder artikel VII sub A. onder 10. is de Overgangsbepaling onder punt 116 onder meer aangepast met de bepaling dat de in deze regeling genoemde verkeerslichten die vóór 1 juli 1995 in gebruik zijn genomen slechts behoeven te voldoen aan de eisen zoals die golden vóór 1 januari 1995. De aanrijding heeft plaatsgevonden op 7 juli 1997, zodat de gemeente terecht geen beroep heeft gedaan op de overgangsbepaling. Ten tijde van de aanrijding gold de norm NEN 3384, versie 1991.
4.4 Voor het, hier aangenomen, geval van toepasselijkheid van de norm NEN 3384, versie 1991, heeft de gemeente bij memorie van antwoord (onder 2.27) erkend dat bij een storing in de roodstroomketen (zie artikel 5.2.4) de geelknipperfase niet conform artikel 5.2.10, eerste alinea intreedt. Zij heeft evenwel een beroep gedaan op de tweede alinea van dat artikel, dat inhoudt:
Indien in afwijking van het voorgaande voor bepaalde richtingen het naar toestand 1 schakelen van het regeltoestel door het aanspreken van de roodlichtbewaking niet wordt gewenst, moet het regeltoestel na het aanspreken van deze bewaking voor de desbetreffende richting slechts een storingsmelding afgeven.
Bij antwoordakte uitlating productie in vrijwaring (onder 11) heeft de gemeente ook erkend dat de onderhavige verkeerslichteninstallatie uit 1982 niet de mogelijkheid kende van een automatische melding. Daarom kan niet worden gezegd dat het regeltoestel voldeed aan de minimale eis dat dit een storingsmelding kon afgeven. Derhalve geldt de regel van artikel 5.2.10, eerste alinea dat bij het aanspreken van één van de bewakingen zoals genoemd in onder meer artikel 5.2.4 het regeltoestel onmiddellijk moet overgaan naar toestand 1 (de geelknipperfase). Had deze verkeerslichteninstallatie wel aan deze eis voldaan, dan zouden de autobestuurder [R.] en de buschauffeur [W.] bij een storing in de roodstroomketen zijn geconfronteerd met een geelknipperfase.
4.5 Naar tussen partijen vaststaat, was van het voor de autobestuurder [R.] geldende verkeerslicht het rode licht (zowel de rode lens als de lamp) kapot. Volgens de getuigenverklaring van [R.] was het verkeerslicht "dood", zag hij op zo'n tien meter afstand dat het glas van de rode lamp kapot was, deed het verkeerslicht het nog steeds niet toen hij de kruising op reed, bleef het verkeerslicht het ook na de aanrijding niet doen en heeft hij daarna beter gezien dat het glas van het rode licht zeker stuk was, maar kon hij niet zien of het lampje stuk was.
Partijen hebben dit gedeelte van [R.]s getuigenverklaring niet bestreden.
Partijen zijn het er over eens dat tijdens de roodfase geen enkele lamp achter de rode lens van de door [R.] bestemde verkeerslantaarn meer kon branden. In deze situatie was de roodstroomketen niet meer intact in de zin van artikel 5.2.4, laatste volzin van de norm NEN 3384, versie 1991.
4.6 Volgens de getuigenverklaringen van [R.] en diens echtgenote [R.-V.] straalden de verkeerslichten voor voetgangers die de busbaan wilden oversteken en voor verkeer dat vanaf de parallelweg linksaf de busbaan wilde kruisen (verder ook: de parallellichten), onmiddellijk voor de aanrijding groen licht uit. [R.] heeft zich volgens zijn getuigenverklaring daarop bij het kruisen van de busbaan georiënteerd en daarop vertrouwd.
4.7 Volgens Axa functioneerde de verkeerslichteninstallatie dan wel het verkeerslicht niet onfeilbaar en hebben vier getuigenverklaringen uitgewezen dat de verkeerslichten voor de bus en voor het kruisende verkeer vlak voor de aanrijding gelijktijdig op groen stonden.
Dat de betrokken conflicterende lichten tegelijk op groen stonden, volgt uit geen der afzonderlijke getuigenverklaringen, aangezien geen der getuigen heeft verklaard tegelijkertijd zowel het verkeerslicht voor de bus als de parallellichten te hebben gezien. Naar algemene ervaringsregels zullen getuigenverklaringen eerder feilen bevatten dan dat zich het tamelijk uitzonderlijke geval voordoet dat een elektrisch en technisch systeem van een verkeerslichteninstallatie conflicterend groen geeft.
4.8 De buschauffeur [W.] heeft als getuige verklaard dat hij op de busbaan een wit (positief) voorsein passeerde en bij nadering van de kruising groen licht kreeg. Dit laatste wordt bevestigd door de getuigenverklaring van de neutrale buspassagier mevrouw [A.B.]. Axa gaat er (bij memorie van grieven sub 32) van uit dat de bestuurder van de bus kennelijk groen had.
4.9 De vraag of het defect aan de lamp van het rode licht, in dit geval een storing in de roodstroomketen, het mogelijk maakte dan wel feitelijk tot gevolg heeft gehad dat conflicterend groen optrad, is tot nu toe niet bevestigend beantwoord. Het hof overweegt een bericht van een deskundige te bevelen ter beantwoording van de volgende vragen:
1 Wat is de strekking van artikel 5.2.10, eerste alinea in verband met artikel 5.2.4 van de norm NEN 3384, versie 1991, inhoudend dat het regeltoestel onmiddellijk moet overgaan naar toestand 1 (de geelknipperfase) bij het aanspreken van de bewaking zoals genoemd in artikel 5.2.4, welke roodfasebewaking moet voorkomen dat het niet intact zijn van een roodstroomketen van een richting langer dan 0,2 samenvalt met
- het afwezig zijn van een rood-uitgangssignaal van een conflictrichting of
- het niet intact zijn van een roodstroomketen van een conflictrichting ?
2 Is het in het algemeen mogelijk dat een verkeersregelinstallatie, geïnstalleerd volgens de norm NEN 3384, versie 1982 dan wel versie 1991, indien de roodstroomketen niet meer in tact is conflicterend groen geeft ? Waarom ?
3 Was het in concreto bij de onderhavige verkeersregelinstallatie, tijdens de aanrijding van 7 juli 1997 nog geïnstalleerd volgens de norm NEN 3384, versie 1982, mogelijk dat deze bij een niet meer intacte roodstroomketen voor de buschauffeur en de door autobestuurder [R.] bedoelde parallellichten conflicterend groen gaf ? Met welke mate van (on-)waarschijnlijkheid en waarom ?
4 Zijn er nog andere punten voor een goede beoordeling van deze kwestie van belang ? Zo ja, welke en waarom ?
4.10 Het spreekt vanzelf dat de gemeente ter beantwoording van vraag 3 haar medewerking bij het deskundigenonderzoek zal moeten geven door verstrekking aan de deskundige van elektriciteitsschema's en fasediagrammen van de verkeersregelinstallatie naar haar werking ten tijde van de aanrijding van 7 juli 1997 alsmede van alle andere door de deskundige in redelijkheid te verlangen documenten.
4.11 Bij akte kunnen partijen zich uitlaten over deze voorgenomen vragen. Daarbij kunnen zij ook zelf vragen opgeven. Voorts kunnen zij suggesties doen omtrent de persoon die als of het instituut waaruit de deskundige kan worden benoemd en zich op voorhand uitlaten omtrent de redelijkheid van omvang van het voorschot op de schadeloosstelling en het loon van de te benoemen deskundige. Als eiseres in de vrijwaring zal Axa te zijner tijd het voorschot moeten deponeren.
5.1 Er volgt een rolverwijzing voor akten ter voorbereiding van een deskundigenonderzoek.
5.2 Verder wordt iedere beslissing aangehouden.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep in de vrijwaringszaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na heden opdat eerst Axa peremptoor en vervolgens de gemeente zich bij akte kan uitlaten omtrent hetgeen hiervoor onder 4.9 en 4.11 is overwogen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Steeg, De Boer en Tjittes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2003.