ECLI:NL:GHARN:2003:AO1511

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-02862
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling spaarloon- en spaarpremiebedragen en loonbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 18 december 2003, staat de vraag centraal of de terugbetaling van spaarloon- en spaarpremiebedragen door belanghebbende, een besloten vennootschap, invloed heeft op de loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999. De belanghebbende had in 1998 een premiespaarregeling en een spaarloonregeling getroffen voor haar directeur-enig aandeelhouder. Na een aankondiging van de Inspecteur van de Belastingdienst om een naheffingsaanslag op te leggen, heeft de directeur op 19 april 2001 de eerder ontvangen bedragen terugbetaald aan de vennootschap.

De kern van het geschil betreft de vraag of deze terugbetaling ertoe leidt dat de spaarloon- en spaarpremiebedragen in het onderhavige tijdvak niet tot het loon worden gerekend. De belanghebbende stelt dat dit het geval is, terwijl de Inspecteur dit ontkent. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende, op basis van de geldende wetgeving, geen fiscaal gefacilieerde spaarregelingen kan treffen voor haar directeur-enig aandeelhouder. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen.

Het Hof wijst het beroep van de belanghebbende af, waarbij het ook ingaat op het vertrouwen dat de belanghebbende meent te kunnen ontlenen aan een beleidsregel van de Staatssecretaris van Financiën. Het Hof concludeert dat de terugbetaling van de bedragen niet leidt tot een andere fiscale behandeling van de ontvangen looninkomsten. De naheffingsaanslag loonbelasting wordt als terecht en correct opgelegd beschouwd, waarbij het Hof opmerkt dat de Inspecteur rekening heeft gehouden met eerdere afdrachten door de belanghebbende. De proceskosten worden niet toegewezen, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
elfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/02862 (loonbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X] B.V.
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999
nummer : […A.01.950.0]
mondelinge behandeling : op 11 december 2003 te Arnhem
waarbij verschenen : namens belanghebbende [A], alsmede [B]
gronden:
1. Gelijktijdig met de onderhavige zaak is met instemming van partijen ter zitting behandeld de zaak met rolnummer 02/02863.
2. Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft in 1998 een premiespaarregeling alsmede een spaarloonregeling getroffen voor haar directeur-enig aandeelhouder en enig werknemer. Kort nadat de Inspecteur belanghebbende heeft medegedeeld voornemens te zijn aan haar een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 op te leggen in verband met de getroffen fiscaal gefacilieerde spaarregelingen, heeft de directeur op 19 april 2001 de in 1998 en 1999 aan hem uitbetaalde bedragen aan spaarloon en spaarpremies aan belanghebbende terugbetaald.
3. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat belanghebbende ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen (artikel 11, achtste lid - tekst tot 1 juni 1999; daarna - vijfde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 23 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen) geen fiscaal gefacilieerde spaarregelingen kan treffen voor haar directeur-enig aandeelhouder (vergelijk HR 15 maart 1999, nr. 32263, BNB 2000/211). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
4. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de op 19 april 2001 gedane terugbetaling bewerkstelligt dat de onderwerpelijke spaarloon- en spaarpremiebedragen in het onderhavige tijdvak (1 januari 1998 tot en met 31 december 1999) niet tot het loon worden gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
5. Belanghebbendes beroep op het vertrouwen dat hij aan de Mededeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december 1989, nr. DB 89/6788, Infobulletin 90/137 meent te mogen ontlenen faalt. Voornoemde beleidsregel ziet blijkens de tekst daarvan slechts op situaties waarin een werknemer ten onrechte looninkomsten heeft ontvangen, dat wil zeggen looninkomsten waar hij geen recht op had. Het betoog van belanghebbende dat daarvan in dezen sprake zou zijn, wordt door het Hof verworpen. Het Hof merkt daarbij op, dat uit de omstandigheid dat na uitbetaling van de looninkomsten is komen vast te staan dat de in de Wet getroffen fiscale faciliteit voor spaarregelingen in het onderhavige geval niet kon worden toegepast, niet kan worden geconcludeerd dat de looninkomsten zelf ten onrechte zijn ontvangen.
6. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd doet niet aan het oordeel af dat de onderwerpelijke spaarloon- en de spaarpremiebedragen tot het loon behoren.
7. De onderwerpelijke naheffingsaanslag loonbelasting is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Het Hof merkt hierbij op dat de Inspecteur bij de berekening van de hoogte van de nageheven belasting reeds rekening heeft gehouden met de door belanghebbende verrichte afdrachten van ƒ 167 (1998) en ƒ 171 (1999).
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om het proces-verbaal mede te ondertekenen.
De griffier,
(K. van der Leij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 december 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.