ECLI:NL:GHARN:2003:AN9795

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/529
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Houtman
  • A. Steeg
  • J. van Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkomingen in schuldsaneringsregeling van V

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de schuldsaneringsregeling van V, die woonachtig is te Almere. De rechtbank te Zwolle had eerder op 7 juli 2003 geoordeeld dat V toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de tekortkomingen van V niet van zodanige aard waren dat zij buiten beschouwing konden blijven. V had nieuwe schulden laten ontstaan ter grootte van € 3.333,71 en had de boedel benadeeld door een bedrag van € 1.240,- contant op haar rekening te storten en dit bedrag vervolgens over te maken naar een rekening in Duitsland. V had aangevoerd dat dit bedrag niet voor haarzelf was bedoeld, maar het hof oordeelde dat zij in strijd met de wettelijke schuldsaneringsregeling had gehandeld. Het hof concludeerde dat V in twee opzichten tekortgeschoten was in haar verplichtingen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

21 augustus 2003
eerste civiele kamer
rekestnummer 2003/529
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
V,
wonende te Almere,
appellante,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle van 27 juni 2000 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: V) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. C.W. Bianchi en tot bewindvoerder mr. J.A. Pitstra.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle van 18 augustus 2000 heeft de rechtbank een saneringsplan vastgesteld waarbij is bepaald dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van V zal eindigen op 27 juni 2003.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle van 7 juli 2003 heeft de rechtbank vastgesteld dat V toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder een schone lei te verstrekken.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 15 juli 2003 per fax en op 16 juli 2003 per gewone post ingekomen verzoekschrift is V in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht het voormelde vonnis te vernietigen en (het hof begrijpt:), opnieuw rechtdoende, ten aanzien van V de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen met verlening van een schone lei. Op 25 juli 2003 is ter griffie van het hof een aanvullend verzoekschrift ontvangen, inhoudende de gronden van het hoger beroep.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van de op 23 juli 2003 ter griffie van het hof ontvangen brief van 21 juli 2003 met bijlagen van de huidige bewindvoerder M. van Marle.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2003, waarbij namens V is verschenen mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere. Voorts is verschenen de bewindvoerder. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder nog haar brief aan het hof van 30 juli 2003 met bijlage overgelegd.
2.4 V is bij aanvang van de zitting niet verschenen, omdat zij de trein had gemist en nog onderweg was naar het hof. De mondelinge behandeling is vervolgens aangehouden om V in de gelegenheid te stellen het hof te bereiken en alsnog te worden gehoord. Na enige tijd bleek V echter huiswaarts te zijn gekeerd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 De rechtbank heeft geoordeeld dat V toerekenbaar is tekortgeschoten in een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, aangezien V nieuwe schulden heeft laten ontstaan ter grootte van € 3.333,71 en tevens de boedel heeft benadeeld. V komt in hoger beroep tegen dit oordeel van de rechtbank.
3.3 De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof – verwijzend naar haar brief van 30 juli 2003 aan het hof – aangegeven dat nog tenminste één van de tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane (nieuwe) schulden niet is voldaan. Het betreft een schuld aan UPC ten bedrage van thans € 4.627,22, die als zodanig niet bij de behandeling in eerste aanleg aan de orde is gekomen. De bewindvoerder heeft met betrekking tot voornoemde schuld aangegeven dat zij de dag voor de behandeling in hoger beroep nog contact heeft gehad met UPC, waarbij haar door UPC is medegedeeld dat UPC nog geen aflossingen op voornoemd bedrag heeft ontvangen. V heeft evenmin betalingsbewijzen overlegd waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Het hof is derhalve van oordeel dat V tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling een bovenmatige nieuwe schuld heeft laten ontstaan die redelijkerwijs niet meer is in te lossen. V is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.4 Daarnaast heeft V op 22 januari 2003 een bedrag van € 1.240,- contant op haar rekening gestort. Nog diezelfde dag heeft V een bedrag van € 1.216,32 overgemaakt naar een rekeningnummer van A. Dormans in Duitsland. De rechtbank heeft geoordeeld dat V hierdoor de schuldeisers heeft benadeeld.
3.5 V heeft hiertegen aangevoerd dat zij voornoemd bedrag niet ten behoeve van haarzelf heeft ontvangen. Zij heeft het bedrag ontvangen van een kennis van haar die woonachtig is op Curaçao om over te maken aan een bedrijf in Duitsland. Volgens V heeft haar vorige bewindvoerder Pitstra haar medegedeeld dat het geen probleem was om de transactie te laten plaatsvinden, zolang V kon aantonen dat het bedrag dat op haar rekening wordt overgemaakt niet voor haar bedoeld is.
3.6 De (huidige) bewindvoerder heeft bij brief van 30 juli 2003 aangegeven dat op de rekening van V op 10 juli 2003 een bedrag van € 6.300,- per kas is gestort en op 18 juli 2003 per automaat een bedrag van € 1.260,-. Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder nog aangegeven dat het bedrag van € 6.300,- wel direct is overgemaakt naar derden, maar het bedrag van € 1.260,- nog niet.
3.7 V heeft naar het oordeel van het hof met voornoemde handelwijze in strijd met de wettelijke schuldsaneringsregeling gehandeld. Indien V over gelden beschikte, diende zij deze ten goede van de schuldeisers te laten komen. Dat de voormalig bewindvoerder Pitstra met de transactie van 22 januari 2003 zou hebben ingestemd, is volgens de bewindvoerder door Pitstra niet schriftelijk bevestigd. Vervolgens is V er door de huidige bewindvoerder in februari 2003 op gewezen dat bedragen die zij op haar rekening zou ontvangen in principe aan de boedel ten goede (moeten) komen. Daarbij is het hof van oordeel dat V in ieder geval ten tijde van het vonnis van de rechtbank van 7 juli 2003 had kunnen en moeten begrijpen dat de transacties die zij had verricht niet toegestaan waren. Desondanks heeft V op 10 en 18 juli 2003 wederom grote bedragen via haar rekening laten lopen, waarbij het bedrag dat zij op 18 juli 2003 heeft ontvangen niet is overgeboekt.
3.8 Gelet op het hiervoor overwogene is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat V in twee opzichten (rov. 3.3 enerzijds en rov. 3.4-3.7 anderzijds) toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Deze tekortkomingen zijn niet zodanig, dat zij vanwege hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve op elk van beide, nevengeschikte, gronden worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 7 juli 2003.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Steeg en Van Amsterdam en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2003.