Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/04245 (loonbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X] B.V.
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : boetebeschikking loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak november 2001
nummer : […A.01.150.0]
mondelinge behandeling : op 5 november 2003 te Arnhem
waarbij niet verschenen : [belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur], beiden met kennisgeving aan het Hof
1. Belanghebbende is onderdeel van een concern dat zich - onder meer - bezig houdt met de bouw van wegen en van andere infrastructurele werken. De werknemers van belanghebbende ontvangen, naast hun reguliere salaris, jaarlijks een gratificatie. De gratificaties over 2001 ten bedrage van - in totaal - € 349.586 zijn door belanghebbende in november 2001 aan haar werknemers uitbetaald. Belanghebbende heeft ter zake hiervan een bedrag van € 147.389 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden. Zij heeft dit bedrag echter niet vermeld in de door haar voor het tijdvak november 2001 gedane aangifte en (derhalve) evenmin afgedragen aan de Inspecteur. Het bedrag dat belanghebbende over de maand november 2001 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen op aangifte heeft afgedragen beloopt € 169.263.
2. Na een in april 2002 gehouden interne controle heeft belanghebbende de fout met betrekking tot de gratificaties ontdekt en heeft zij vervolgens een zogenoemde suppletie-aangifte ingediend bij de Inspecteur.
3. Overeenkomstig deze suppletie-aangifte heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter zake van de gratificaties verschuldigde loonbelasting/ premie volksverzekeringen op 26 april 2002 nageheven. Daarbij - bij beschikking - een verzuimboete opgelegd van € 4.538. Het bedrag van € 147.389 is op 5 mei 2002 door belanghebbende betaald.
4. De Inspecteur heeft het opleggen van de verzuimboete gegrond op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met de paragrafen 24, tweede lid en 28, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit).
5. Ingevolge artikel 67c, eerste lid, AWR kan de Inspecteur belanghebbende voor een verzuim als hier aan de orde een boete opleggen van ten hoogste € 4.537 (ƒ 10.000).
6. Volgens genoemde bepalingen van het Besluit kan de Inspecteur in gevallen van - zoals hier - "een vrijwillige verbetering" een verzuimboete opleggen van 5 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van € 4.537 (ƒ 10.000).
7. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een verzuimboete van 5 procent in het onderwerpelijke geval disproportioneel is.
8. Het beboeten van verzuimen bij de aangifte en de betaling door belastingplichtigen vormt een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. Voor het uitoefenen van die bevoegdheid zijn in het Besluit beleidsregels gegeven. Indien - zoals in dit geval - een belastingplichtige stelt dat en waarom toepassing van een in dat Besluit vervatte beleidsregel in zijn geval in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur, kan de rechter niet volstaan met te toetsen of het opleggen van een boete in overeenstemming is met die beleidsregel, maar dient hij ook te beoordelen of die beleidsregel in het concrete geval mocht worden toegepast. Dat is niet het geval indien wegens bijzondere omstandigheden het opleggen van een boete onevenredig zou zijn in verhouding tot het met het door de beleidsregel te dienen doel (vergelijk HR 26 september 2003, nr. 37911, NTFR 2003/1631).
9. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen (paragraaf 4, eerste lid, van het Besluit).
10. In het licht van deze doelstelling, pleit niet voor belanghebbende dat zij zowel voor de maand maart 2001 als voor de maand april 2001 reeds is beboet voor het niet-tijdig betalen van de door haar verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen (boetes van ƒ 5.000 respectievelijk ƒ 10.000). Dat belanghebbende zich wat betreft haar betalingspraktijk steeds aan de regels placht te houden kan immers bezwaarlijk worden volgehouden.
11. De omstandigheden: dat belanghebbende het verzuim vrijwillig - op 11 april 2002 - heeft verbeterd; dat de personele bezetting op haar administratie niet optimaal was (vertrek van een personeelslid en opvolging daarvan door een nog niet ingewerkt nieuw personeelslid); en dat zij de gratificaties en de daarop ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft vermeld op de door haar in januari 2002 ingezonden loonbelastingkaarten vormen naar het oordeel van het Hof - in het voordeel van belanghebbende strekkende - omstandigheden die bij de "straftoemeting" in aanmerking dienen te worden genomen.
12. Relatief bezien beloopt de onderhavige verzuimboete niet 5 percent van de door belanghebbende verschuldigde belasting doch 3,08 percent. Anders dan belanghebbende betoogt, is een boete van die - relatieve - omvang naar het oordeel van het Hof - de hiervóór genoemde omstandigheden in aanmerking nemend - in dezen niet disproportioneel te noemen.
13. Absoluut bezien is weliswaar sprake van een forse boete, maar gelet op: (1) het karakter van de onderhavige heffingsmethode; (2) belanghebbendes betalingspraktijk; en (3) de hoogte van het door belanghebbende niet binnen de gestelde termijn betaalde bedrag van de verschuldigde belasting (€ 147.389), acht het Hof - alle genoemde omstandigheden in aanmerking nemend - een boete van die omvang in dit geval passend en geboden. De hiervóór onder 11 genoemde omstandigheden zijn voor het Hof van onvoldoende gewicht om tot een lagere "strafmaat" te komen.
14. Ambtshalve zij nog opgemerkt dat de Inspecteur, kennelijk - als gevolg van afronding - abusievelijk, bij het opleggen van de onderhavige verzuimboete het wettelijke maximum van € 4.537 met € 1 heeft overschreden. Dit brengt mee dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Het beroep is in zoverre gegrond.
Het Hof acht, ofschoon belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De hiervóór onder 14 vermelde grond waarop de uitspraak wordt vernietigd rechtvaardigt in dezen van de hoofdregel af te wijken.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot € 4.537, en
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 218.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2003 door mr. Den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.