4.11 Blijkens het proces verbaal van de comparitie van partijen d.d. 26 mei 2000 heeft de vrouw verklaard dat op het bedrag van fl 175.000,- is teruggestort tot fl 160.000,- en dat het verschil tussen fl 131.000,- (blijkens de afrekening van de notaris moet dit zijn fl 122.659,-) en fl 160.000,- is opgegaan aan een nieuwe keuken, dubbele beglazing, verbetering van de tuin en een nieuwe cv-ketel. De vrouw handhaaft dit standpunt in de verdere procedure. De man erkent de aanschaf van de nieuwe keuken ad fl 15.000,-, maar hij betwist dat het resterende bedrag is besteed aan verbetering van de woning en de tuin. Ondermeer stelt hij dat de vrouw fl 7.000,- van dit bedrag in 1997 heeft besteed aan een reis naar Curaçao.
Tijdens diezelfde comparitie heeft de vrouw erkend dat zij de cv-ketel via een regeling met NUON heeft aangeschaft maar dat zij die lening alleen heeft afgelost.
4.12 Nu de man slechts voor een gedeelte van fl 15.000,- van de verhoging van de hypotheek van fl 52.941,21 heeft erkend dat dit is besteed aan verbetering van de woning en de vrouw haar stelling dat het gehele bedrag is besteed aan verbetering van de woning, respectievelijk terugstorting van fl 15.000,- tot dusver niet met bescheiden heeft gestaafd, zal zij haar stelling ter zake dienen te bewijzen. Alvorens een bewijsopdracht te geven zal het hof de vrouw, ter gelegenheid van na te melden comparitie van partijen, verzoeken bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat zij de gelden van de hypotheek verhoging heeft besteed aan woningverbetering en aflossing/terugbetaling van de hypotheek.
4.13 De grieven 6, 7 en 8 hebben betrekking op de afrekening tussen partijen over de periode van de echtscheiding (23 juli 1991) tot de datum van transport van de woning (3 december 2001). Het gaat om door de vrouw betaalde lasten met betrekking tot de woning zoals OZB, rente en aflossing van de hypotheek, de door de man gevorderde verbruiksvergoeding en verrekening van het bedrag van 6 x fl 400,- = fl 2.400,- dat de man in 1996 gedurende 6 maanden aan de vrouw heeft betaald voor het gebruik van (een gedeelte van) de woning.
4.14 Zolang de gemeenschappelijke woning niet is verdeeld (en dat is naar het oordeel van het hof in de onderhavige periode het geval) moeten de eigenaarslasten (rente en aflossing hypotheek, OZB-eigenaarsdeel, waterschapslasten en opstalverzekering) door partijen gezamenlijk worden gedragen. Voor de periode dat de man daar niet heeft gewoond, moet de vrouw aan de man een gebruiksvergoeding betalen. Overigens kan dit met betrekking tot de rente en aflossing van de verhoging van de hypotheek na 7 september 1995 in dit geval anders komen te liggen (zie hiervoor r.o 4.10 tot en met 4.12).
4.15 De vrouw stelt dat de man nagenoeg de gehele periode in de woning heeft gewoond, zodat hem geen gebruiksvergoeding toekomt. Zij onderbouwt dit standpunt met de getuigenverklaringen van de dochters in eerste aanleg en met nieuwe schriftelijke verklaringen van die dochters in hoger beroep. Voorts stelt zij dat de man in ieder geval vanaf 1993 in de woning verbleef en in 1996 gedurende zes maanden fl 400,- per maand heeft betaald voor het gebruik van een deel van de woning, de tuinkamer, de garage met gebruik van keuken en badkamer. Voorts zijn bij repliek na pleidooi foto's overgelegd waaruit volgens de vrouw blijkt dat de man voor en na 27 maart 2000 feitelijk in de woning verbleef. Voornoemde bescheiden zijn een begin van bewijs dat de man gedurende enige tijd in een periode van ruim 10 jaar in de woning heeft gewoond, maar er zijn nog vele hiaten. De vrouw zal derhalve vooralsnog mogen bewijzen dat de man tussen 23 juli 1991 en 3 december 2001 in de woning heeft gewoond, althans gedurende welke periodes dat het geval is geweest.
4.16 Van een gebruiksvergoeding die de man vordert kan -nu er aanwijzingen zijn dat hij wel in de woning heeft gewoond- slechts sprake zijn, indien hij bewijst dat hij niet, althans niet gedurende bepaalde periodes in de woning heeft gewoond. De man heeft overgelegd een huurovereenkomst d.d. 2 december 1991 van de flat gelegen aan de [adres B] en op die woning betrekking hebbende kosten van nutsvoorzieningen en aanslagen OZB, waarvan de laatste dateert van 31 maart 1994. Voor de periode eind 1991 tot en met 1994 is dit een begin van bewijs. Overigens heeft de vrouw gesteld dat de man in die periode niet op de [adres B] maar feitelijk in de voormalige echtelijk woning aan de [adres A] heeft verbleven. In ieder geval staat vast dat de man gedurende zes maanden in 1996 in de woning aan de [adres A] heeft gewoond. Derhalve zal vooralsnog de man mogen bewijzen gedurende welke periodes tussen 23 juli 1991 en 3 december 2001 hij niet in de voormalige echtelijke woning heeft gewoond.
4.17 Alvorens de onder 4.15 en 4.16 genoemde bewijsopdrachten te geven, zal het hof partijen eerst vragen nadere bescheiden over te leggen ter onderbouwing van hun stellingen. Daartoe zal het hof een comparitie van partijen gelasten. Deze zal tevens worden benut om de mogelijkheden van verder getuigenbewijs te bespreken (hetgeen de vrouw ook heeft aangeboden) en om te bezien of een minnelijke regeling kan worden getroffen. Daarom zal het hof bepalen dat de schriftelijke stukken als genoemd onder 4.15 en 4.16 twee weken voor de comparitie van partijen dienen te worden overgelegd.
Voor een goede instructie van de zaak zal het hof de vrouw verzoeken het overzicht van hypotheek betalingen (rente en aflossing) zoals vermeld in de conclusie na comparitie van partijen in eerste aanleg aan te vullen tot de datum van de levering van de woning in 2001 en daarin tevens op te nemen de betalingen door de vrouw van eigenaarsdeel OZB, opstalverzekering en waterschapslasten.
Het hof zal de man verzoeken stukken over te leggen waaruit blijkt welke eigenaarlasten met betrekking tot de woning hij in de periode 23 juli 1991 tot 3 december 2001 heeft betaald.