ECLI:NL:GHARN:2003:AM3198

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001923-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mintjes
  • A. Denie
  • J. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweer inzake feitelijke omschrijving van ontucht met minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Zwolle. De verdachte was beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter, geboren op 29 juli 1982, en het hof heeft de telastelegging als voldoende feitelijk omschreven beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de beschuldiging onvoldoende feitelijk was omschreven en dat de handelingen uit nieuwsgierigheid waren verricht zonder seksuele intentie. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de betasting van de vagina van de dochter als ontuchtig moest worden aangemerkt. Het hof stelde vast dat de verdachte in de periode van 1 januari 1989 tot 1 januari 1994 meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn dochter, wat een ernstige inbreuk op haar lichamelijke en geestelijke integriteit betekende.

Bij de straftoemeting hield het hof rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Het hof oordeelde dat alleen een vrijheidsbenemende straf passend was, maar beperkte de onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd als waarschuwing voor de toekomst, en een taakstraf van 180 uren, die bij niet-naleving kon worden omgezet in hechtenis. Het hof benadrukte de langdurige negatieve gevolgen van seksueel misbruik op jonge leeftijd en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001923-03
Uitspraak dd. : 24 oktober 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 20 maart 2003 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 oktober 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft betoogd, dat de telastelegging onvoldoende feitelijk omschreven is omdat het ontuchtige karakter van de handelingen onvoldoende geconcretiseerd is.
Het hof verwerpt dat verweer.
De dagvaarding bevat het verwijt van het plegen van ontucht met een dochter bestaande uit betasting van de vagina.
Die telastelegging acht het hof voldoende feitelijk.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 1989 tot 1 januari 1994 te gemeente Staphorst en elders in Nederland meermalen, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter
[----], geboren op 29 juli 1982, bestaande die ontucht hierin dat verdachte de vagina van die [----] heeft betast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verweer
Met de stelling dat het telastegelegde geen strafbaar feit oplevert, kan het hof zich niet verenigen. Als het feitelijk handelen bewezen is, en dat handelen als ontuchtig moet worden aangemerkt, is het feit strafbaar. De vraag of verdachtes handelen als ontuchtig heeft te gelden, beantwoordt het hof bevestigend.
Het hof hecht geen waarde aan verdachtes bewering dat de betasting van de vagina van zijn dochter uit nieuwsgierigheid geschiedde en geen seksuele inhoud had. Op grond van de algemeen menselijke ervaring neemt het hof aan dat verdachte bij het betasten van de vagina van zijn dochter [----] handelde teneinde seksuele lust te beleven. Een dergelijke betasting, tenzij die plaatsvindt op grond van ouderlijke zorg, wordt door het hof aangemerkt als een aanraking met seksuele inhoud en is derhalve ontuchtig.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich gedurende een bepaalde periode in de tijd dat zijn dochter [----] tussen de 6 en 8 jaren oud was, naar eigen zeggen ter bevrediging van zijn biologische nieuwsgierigheid, ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn dochter. Verdachte heeft door telkens de vagina van zijn dochter [----] te betasten op grove wijze misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie en van het fysieke en psychische overwicht dat hij als vader ten opzichte van zijn dochter had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk seksueel misbruik op jonge leeftijd gedurende lange tijd de negatieve en psychische gevolgen daarvan in hun leven ervaren.
Voor een ernstig feit als het onderhavige, kan in beginsel alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komen.
Het hof laat bij de straftoemeting meewegen dat sinds het bewezenverklaarde feit is gepleegd, lange tijd is verstreken.
Het hof ziet daarin aanleiding de duur van de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de in voorlopige hechtenis ondergane straf. Het hof zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst te onthouden van het plegen van soortgelijke feiten.
Naast deze gereduceerde gevangenisstraf zal het hof tevens een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 273 (tweehonderd drieënzeventig) dagen, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (eenhonderd tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr Mintjes, voorzitter,
mrs Denie en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 24 oktober 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.