ECLI:NL:GHARN:2003:AM0239

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/02669
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van huisvestingskosten voor een eenmanszaak in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 29 september 2003, staat de aftrekbaarheid van huisvestingskosten van een eenmanszaak centraal. De belanghebbende, een zilver- en goudsmid, heeft in zijn aangifte over het jaar 2000 een belastbaar inkomen van ƒ 37.118 opgegeven, waarbij hij ƒ 5.705 als winst uit onderneming heeft aangegeven. Hij heeft ƒ 4.100 aan huisvestingskosten ten laste van het resultaat gebracht, onderverdeeld in kosten voor energie, onderhoud en verzekeringen. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrek betwist, wat heeft geleid tot een geschil over de vraag of deze kosten in aanmerking kunnen worden genomen.

Het Hof overweegt dat volgens artikel 8b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kosten en lasten die verband houden met de werkruimte in de eigen woning van de ondernemer niet in aftrek komen, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In dit geval beschikt de belanghebbende niet over soortgelijke werkruimte buiten zijn woning. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende niet voldoet aan de eis dat meer dan 70% van zijn winst en inkomsten uit arbeid in of vanuit de werkruimte in zijn woning moet worden behaald. De totale inkomsten van de belanghebbende bedragen ƒ 54.257, waarvan slechts ƒ 5.705 in de werkruimte is verworven, wat neerkomt op 10,5% van zijn totale inkomsten. Dit is onvoldoende om aan de wettelijke voorwaarden te voldoen.

Het Gerechtshof verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de huisvestingskosten niet ten laste van het resultaat van de onderneming kunnen worden gebracht. De beslissing is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op dezelfde dag verzonden. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Eerste enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/02669 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : [Z]
Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur)
Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000
Nummer : [...H.06]
Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende drijft als zilver- en goudsmid een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende verricht zijn ondernemingsactiviteiten in een atelier en een werkruimte die zich in zijn tot zijn privé-vermogen behorende eigen woning bevinden. Belanghebbende beschikt niet over soortgelijke werkruimte buiten zijn eigen woning.
2. Voorts is belanghebbende in 2000 voor 15 1/3 uur per week als muziekleraar in dienst van de gemeente [Q]. Zijn inkomsten uit arbeid bedroegen in het onderhavige jaar ƒ 48.552.
3. In de aangifte over het jaar 2000 heeft belanghebbende zijn belastbaar inkomen berekend op ƒ 37.118 waarbij hij een bedrag van ƒ 5.705 als winst uit onderneming in aanmerking heeft genomen. Bij de berekening van de winst uit onderneming heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 4.100 als huisvestingskosten ten laste van het resultaat gebracht. Deze kosten zijn als volgt onderverdeeld:
- kosten [energiebedrijf] ƒ 2.550;
- onderhoudskosten ƒ 820;
- kosten verzekeringen ƒ 730.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of de huisvestingskosten ad ƒ 4.100 ten laste van het resultaat van de onderneming gebracht kunnen worden hetgeen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
5. Ingevolge artikel 8b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), komen niet in aftrek kosten en lasten ten behoeve van de ondernemer zelf die verband houden met de werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, de aanhorigheden daarvan daaronder begrepen, indien, ingeval hij tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst en inkomsten uit arbeid niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, dan wel indien, ingeval hij niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst en inkomsten uit arbeid niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.
6. Vaststaat dat belanghebbende niet over soortgelijke werkruimte buiten de woning beschikt. Van een atelier kan immers niet worden gezegd dat dit vergelijkbaar is met een lokaal waarin muzieklessen worden voorbereid en gedoceerd. Derhalve geldt voor de aftrekbaarheid van de kosten van de werkruimte de in artikel 8b, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1e, van de Wet genoemde dubbele eis dat meer dan 70% van de winst plus de inkomsten uit arbeid in of vanuit de werkruimte moet worden behaald alsmede dat het gezamenlijke bedrag van de winst plus de inkomsten uit arbeid voor 30% of meer in de werkruimte moet worden verworven.
7. De winst uit onderneming van belanghebbende bedraagt ƒ 5.705. De inkomsten uit arbeid bedragen ƒ 48.552. De totale inkomsten bedragen derhalve ƒ 54.257. Slechts het bedrag van ƒ 5.705 kan in aanmerking worden genomen als in de werkruimte te zijn verworven. Op basis hiervan heeft belanghebbende 10,5% (ƒ 5.705 gedeeld door ƒ 54.257) van zijn inkomsten in de werkruimte behaald. Nu belanghebbende niet voldoet aan de aanvullende eis dat het gezamenlijke bedrag van de winst plus de inkomsten uit arbeid voor 30% of meer in de werkruimte wordt verworven voldoet hij niet aan de beide door de wet gestelde voorwaarden. Het eerste vereiste behoeft in dat geval geen nadere bespreking.
8. Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gedaan op 29 september 2003 door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.F. Geerling als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.M.F. Geerling) (M.C.M. de Kroon)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 september 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.