ECLI:NL:GHARN:2003:AL1471
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.B.H. Röben
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de gecombineerde heffingskorting in de inkomstenbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 29 juli 2003, stond de toepassing van artikel 8.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 centraal. De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, die de gecombineerde heffingskorting had gemaximeerd tot het bedrag dat de belanghebbende aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd was. De belanghebbende betoogde dat deze wettelijke bepaling in strijd was met de billijkheid, omdat dit zou betekenen dat er geen uitbetaling van (een deel van) de gecombineerde heffingskorting zou plaatsvinden indien deze de verschuldigde belasting oversteeg.
Het Gerechtshof oordeelde echter dat de billijkheid van de wet niet ter beoordeling staat van de rechter in belastingzaken. De rechtbank concludeerde dat de Inspecteur artikel 8.8 correct had toegepast en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling.
De uitspraak werd mondeling gedaan, waarbij de belanghebbende en W. Zahn, namens de Inspecteur, aanwezig waren. Tegen deze mondelinge uitspraak was geen beroep in cassatie mogelijk, maar de belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke. De beslissing werd openbaar uitgesproken en afschriften werden op 6 augustus 2003 verzonden.